ECLI:NL:RBAMS:2020:2219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8173789 CV EXPL 19-24295
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een gedeeltelijke vordering tot betaling van een onbetaalde factuur met betrekking tot een online lidmaatschap, waarbij niet volledig is voldaan aan de informatieverplichtingen volgens artikel 6:230m BW.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen ANWB B.V. (eisende partij) en een gedaagde partij die niet is verschenen. De vordering betreft een onbetaald gelaten factuur van € 100,00 voor een lidmaatschap van Wegenwacht Nederland Standaard, afgesloten voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. De eisende partij stelt dat de overeenkomst online is gesloten, maar heeft niet duidelijk gemaakt wanneer dit precies is gebeurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst na 13 juni 2014 tot stand is gekomen, wat betekent dat de eisende partij verplicht was om de consument voorafgaand aan de overeenkomst op duidelijke wijze te informeren over de relevante informatie zoals bedoeld in artikel 6:230m BW.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet volledig heeft voldaan aan de informatieverplichtingen, met name met betrekking tot het recht op ontbinding. De informatie die verstrekt is, voldeed niet aan de eisen van duidelijkheid en begrijpelijkheid. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vordering niet zonder meer kon worden toegewezen, omdat dit een verkeerd signaal zou geven aan handelaren die wel aan hun verplichtingen voldoen. De kantonrechter heeft echter ook overwogen dat een volledige afwijzing van de vordering niet evenredig zou zijn. Daarom heeft de kantonrechter besloten om de hoofdsom gedeeltelijk toe te wijzen, waarbij 50% van de hoofdsom is toegewezen, wat resulteert in een toewijzing van € 50,00 aan de eisende partij.

Daarnaast zijn er buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen aan de eisende partij, en is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van deze kosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8173789 CV EXPL 19-24295
vonnis van: 16 april 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

ANWB B.V.

gevestigd te 's-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde: A. Niekus
t e g e n

[gedaagde partij]

wonende te [plaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 19 december 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen, en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 20 februari 2020 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

De onderhavige vordering betreft een onbetaald gelaten factuur van 18 november 2018 ter hoogte van € 100,00. De factuur ziet op ‘Wegenwacht Nederland Standaard’ voor de periode 01-01-19 t/m 31-12-19.
Eisende partij stelt dat de overeenkomst online via haar website is gesloten. Wanneer de overeenkomst is gesloten, stelt eisende partij niet en valt ook niet uit de stukken op te maken. Eisende partij stelt te hebben voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eisende partij schermafdrukken van het aanmeldproces en een voorbeeldbevestiging van de overeenkomst in het geding gebracht. De kantonrechter leidt hieruit af dat de overeenkomst na 13 juni 2014 tot stand is gekomen, zodat moet worden beoordeeld of is voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen.
Nu de overeenkomst op afstand is gesloten na 13 juni 2014, dient eisende partij op grond van artikel 6:230m lid 1 BW - kort gezegd - voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op afstand op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze de in dat artikel opgesomde informatie aan de consument te verstrekken. Het doel van artikel 6:230m lid 1 BW is om de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen over de verplichtingen die worden aangegaan. Op grond van artikel 6:230v lid 7 BW dient eisende partij binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst een bevestiging van de overeenkomst te verstrekken met daarin wederom alle toepasselijke contractuele informatieverplichtingen op een duurzame gegevensdrager.
Uit de door eisende partij gegeven onderbouwing volgt dat de meeste informatie genoemd in artikel 6:230m lid 1 BW in de precontractuele fase aan gedaagde partij is verstrekt.
Dat geldt echter niet voor:
- het geografische adres van de handelaar (sub c);
- informatie over klachtafhandelingsbeleid (sub g);
- het recht op ontbinding en de wijze waarop dit recht kan worden uitgeoefend (sub h).
Voor wat betreft de contractuele fase, heeft eisende partij schermafdrukken overgelegd van de bevestigingsbrief en de nota die de consument na de aanmelding per e-mail toegestuurd krijgt. In deze e-mail, die als duurzame gegevensdrager kan worden aangemerkt, wordt op een aantal van de contractuele informatieverplichtingen expliciet gewezen. Dat geldt echter niet voor:
- informatie over klachtafhandelingsbeleid (sub g);
- het recht op ontbinding en de wijze waarop dit recht kan worden uitgeoefend (sub h).
Weliswaar stelt eisende partij dat de hierboven opgesomde informatie in haar algemene voorwaarden staat, maar die wijze van informatieverstrekking volstaat niet in alle gevallen; in ieder geval niet voor wat betreft het ontbindingsrecht, gelet op het hiervoor genoemde doel van artikel 6:230m lid 1 BW. Gedaagde partij wordt namelijk niet op duidelijke en begrijpelijke wijze langs die betreffende informatie geleid. Bovendien wordt de informatie pas achteraf gegeven.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat niet (volledig) aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v lid 7 BW is voldaan. Gelet op de jurisprudentie van het HvJEU dienen de consequenties daarvan, voor zover de niet nakoming van deze informatieverplichtingen essentieel is voor de wilsvorming van de consument en voor het bereiken van het door de gemeenschapswetgever gewenste beschermingsniveau, doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig te zijn. [1] Dit betekent dat de vordering, ook indien voor het overige aan de voorwaarden voor toewijsbaarheid is voldaan, niet zonder meer kan worden toegewezen. Daarvan zou immers een onjuist signaal uitgaan naar handelaren die wel volledig aan hun verplichtingen voldoen. Anderzijds kan een algehele afwijzing van de vordering niet als ‘evenredig’ worden aangemerkt. Verder wordt in aanmerking genomen dat, in het geval eisende partij wel volledig aan de bovenbedoelde informatieverplichtingen zou hebben voldaan, meer in het bijzonder het recht op ontbinding, er een grotere kans zou zijn geweest dat gedaagde partij de overeenkomst (tijdig) zou hebben ontbonden. Deze kans dient in de sanctie te worden verdisconteerd. Een en ander geeft de kantonrechter aanleiding de hoofdsom gedeeltelijk toe te wijzen. Afwijzing van 50% van de hoofdsom acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden, waarbij het niet op passende wijze informeren over het recht op ontbinding eisende partij met name wordt aangerekend, een afschrikwekkende, evenredige en voor het bereiken van het voor de gemeenschapswetgever gewenste beschermingsniveau doeltreffende sanctie als hiervoor bedoeld. Toegewezen wordt € 50,00.
De hoogte van de buitengerechtelijke kosten wordt aangepast naar het toegewezen deel van de hoofdsom en het eventueel meer gevorderde wordt afgewezen. Voor zover een bedrag aan vervallen rente is gevorderd wordt dat afgewezen, omdat dat bedrag over een te hoge hoofdsom is berekend. De rente wordt toegewezen over de resterende hoofdsom vanaf de datum van de dagvaarding.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van:
- € 50,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
- € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van eisende partij worden begroot op € 121,00 aan griffierecht, € 85,18 aan explootkosten en € 36,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU Martín, EU C-227/08, 17 december 2009.