ECLI:NL:RBAMS:2020:2221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8184250 CV EXPL 19-24660
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onvoldoende onderbouwing en informatieplicht bij overeenkomst buiten verkoopruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een consumentenzaken waarin de eisende partij, ANWB B.V., een vordering had ingesteld tegen een gedaagde partij die niet was verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 142,00 aan hoofdsom, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De reden hiervoor was dat de eisende partij niet voldoende informatie had verstrekt over de totstandkoming van de overeenkomst en niet had voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter oordeelde dat het onduidelijk was wanneer de overeenkomst tot stand was gekomen en dat de eisende partij niet de benodigde stukken had overgelegd die voor de beoordeling van de vordering van belang waren. De kantonrechter benadrukte dat de eisende partij op het informatieformulier had aangegeven dat de overeenkomst buiten verkoopruimte tot stand was gekomen, maar niet de gevraagde toelichting of onderbouwing had gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering onvoldoende was onderbouwd.

Daarnaast werd er ambtshalve onderzocht of de vordering gebaseerd was op onredelijk bezwarende bedingen, maar ook hier ontbrak de nodige informatie. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet had aangetoond dat aan de wettelijke verplichtingen was voldaan, waardoor de vordering werd afgewezen. De eisende partij werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8184250 CV EXPL 19-24660
vonnis van: 16 april 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

ANWB B.V.

gevestigd te 's-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde: A. Niekus
t e g e n

[gedaagde partij]

wonende te [plaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij dagvaarding van 14 november 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van € 142,00 aan hoofdsom, met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Om de vordering te beoordelen moet de kantonrechter beschikken over de feiten en stukken die voor de beslissing in deze consumentenzaak van belang zijn. Welke feiten en stukken dat zijn, kan onder meer worden afgeleid uit de vragen van het door deze rechtbank op de website beschikbaar gestelde en in de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 bij tussenvonnis aan repeatplayers verstrekte informatieformulier voor consumentenverstekzaken, maar volgt ook uit de wet. Alle in dat formulier gevraagde informatie moet worden verstrekt en alle daarin aangegeven stukken moeten worden overgelegd, daar waar nodig voorzien van een toelichting.
Eisende partij stelt onder meer dat de overeenkomst buiten verkoopruimte tot stand is gekomen en zij daarom het hiervoor bedoelde informatieformulier heeft ingevuld.
Geoordeeld wordt dat eisende partij niet alle voor de beoordeling van belang zijnde informatie heeft gesteld en de vordering onvoldoende heeft onderbouwd met onderliggende stukken. Ter toelichting geldt het volgende.
Onduidelijk is wanneer de overeenkomst tot stand is gekomen. Uit de overgelegde versie van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden (2019) kan evenwel worden afgeleid dat de overeenkomst in - althans niet voor - het jaar 2019 tot stand is gekomen. Gevolg daarvan is dat eisende partij, nu de overeenkomst buiten verkoopruimte tot stand is gekomen, heeft te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek, waaronder de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen. Eisende partij kruist op het informatieformulier bij de vraag of aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen is voldaan slechts ‘ja’, maar geeft daarbij niet de gevraagde toelichting of onderbouwing.
Voorts heeft eisende partij op grond van artikel 6:230t lid 1 en 2 BW de verplichting om de consument schriftelijk, of met dienst toestemming op een duurzame gegevensdrager, binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst een bevestiging van de overeenkomst met daarin in ieder geval alle in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie te verstrekken. De overeenkomst, dan wel de bevestiging daarvan, heeft eisende partij niet overgelegd. Indien eisende partij de exacte aan gedaagde partij toegestuurde overeenkomst of bevestiging niet meer voorhanden heeft, zoals zij stelt, dan kan een daarmee vergelijkbare of de normaal gesproken ten tijde van het aangaan van een overeenkomst toe te sturen bevestiging ook volstaan. Het gaat erom dat kan worden beoordeeld dat de in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie aan consumenten is verstrekt. Dat kan in dit geval niet, omdat daarover in het geheel niets wordt toegelicht of onderbouwd.
Eisende partij heeft verder niet gesteld of de vordering al dan niet is gebaseerd op (oneerlijke) bedingen uit de algemene voorwaarden en zo ja, welke.
De kantonrechter dient op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08, punt 32) en de Hoge Raad (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve te onderzoeken of de vordering gebaseerd is op onredelijk bezwarende bedingen. De kantonrechter dient ook ambtshalve te onderzoeken of eisende partij, in het geval de overeenkomst op afstand of buiten verkoopruimte is gesloten na 13 juni 2014, zoals hier, heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek. Dit onderzoek wordt door het ontbreken van de hiervoor genoemde informatie en stukken onmogelijk gemaakt.
De vordering wordt daarom als zijnde onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagde partij, die tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.