ECLI:NL:RBAMS:2020:2315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
C/13/656216 / HA ZA 18-1093
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opzetaanrijding en tegenbewijs in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 maart 2020 vonnis gewezen in een geschil tussen een eiser en de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. van de Wijnckel, had een vordering ingesteld in conventie, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Bruin, een reconventionele vordering had ingediend. De zaak draaide om een opzetaanrijding die op 7 maart 2018 had plaatsgevonden. De rechtbank had in een tussenvonnis van 28 augustus 2019 reeds geoordeeld dat er voorshands sprake was van een opzetaanrijding en had de eiser in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Tijdens het getuigenverhoor op 24 oktober 2019 werden verschillende getuigen gehoord, waaronder de eiser zelf en twee andere getuigen. De rechtbank concludeerde echter dat de eiser niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en er was geen afdoende verklaring gegeven voor de inconsistenties in de verklaringen van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de door de gedaagde gestelde fraude en opzetaanrijding in rechte vaststond, wat leidde tot afwijzing van de vorderingen in conventie. In reconventie werd de eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de gedaagde, evenals de proceskosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en legde de proceskostenveroordeling op aan de eiser, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/656216 / HA ZA 18-1093
Vonnis van 25 maart 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.
(voorheen Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. Bruin te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en Delta Lloyd worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 augustus 2019 (hierna: het tussenvonnis),
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 oktober 2019,
  • het bericht van Delta Lloyd van 30 oktober 2019 dat zij afziet van een contra-enquête,
  • de conclusie na enquête van [eiser] ,
  • de antwoordconclusie na enquête van Delta Lloyd, met productie 14,
  • de akte uitlaten van 21 januari 2020 van [eiser] , en
  • het rolbericht van 12 februari 2020 waarbij [eiser] heeft verzocht om vonnis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis is voorshands bewezen geacht dat sprake is van een opzetaanrijding. [eiser] is in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. (r.o. 4.16 tussenvonnis).
2.2.
[eiser] heeft ten behoeve van de bewijslevering op 24 oktober 2019 de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de heer [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en zichzelf als getuige doen horen.
2.3.
[eiser] , [getuige 1] en [getuige 2] hebben allen toegelicht hoe volgens hen de aanrijding op 7 maart 2018 is verlopen en waarom zij op die locatie op dat tijdstip aanwezig waren. Door het getuigenverhoor zijn bepaalde zaken helder geworden ten aanzien van deze aanrijding en bepaalde zaken minder helder. Zo heeft [eiser] voor een aantal tijdens het getuigenverhoor gegeven verklaringen, die tegenstrijdig zijn met eerdere verklaringen, geen opheldering en daarmee geen afdoende verklaring kunnen geven. Ter toelichting daarop dient het volgende.
2.4.
Ten eerste het feit dat [getuige 1] in de verklaring bij OAN over de toedracht van de aanrijding niets heeft vermeld over het feit dat hij eerst met [getuige 2] langs zijn ex is gereden. [getuige 1] heeft hierover bij OAN verklaard op 22 juni 2018:

Ik kwam van [getuige 1] Auto’s, waar [betrokkene] bij mij is ingestapt, en reed via de Kaldekerkerweg, ging naar links, en was onderweg naar De Hei (natuurgebied). Daar heb je een wandelroute. (…) Ik zou de Beckersweg rechtdoor vervolgen, naar rechts gaan en de brug overgaan.
Tijdens het getuigenverhoor heeft [getuige 1] hierover verklaard:

Wij zijn toen met die auto weg gegaan, want we hadden een potentiële koper voor die auto, en de auto had al een tijdje stil gestaan. (…)We gingen dus toen richting de Heide. Eerst ben ik nog langs mijn ex-vrouw gereden om het hondje op te halen, in Venlo-Zuid. Mijn ex-vrouw was er niet en het hondje had zij mee, ik heb toen wel met mijn zoon gesproken en daarna ben ik verder gereden richting de Hei.
Nadat een dergelijke aanrijding heeft plaatsgevonden, is het opmerkelijk dat [getuige 1] in het interview bij OAN in juni 2018 niets heeft gezegd over het feit dat hij eerst langs zijn ex-vrouw was gereden en zijn zoon heeft gesproken, terwijl hij wel redelijk nauwkeurig heeft beschreven hoe hij van de garage van [getuige 1] Auto’s richting de hei is gereden. Dit is niet te rijmen met de onder ede gegeven verklaring, die volledig overeenkomt met de verklaring van [getuige 2] , over het feit dat hij van zijn werk op weg naar de hei eerst langs zijn ex-vrouw is gereden. Het is opmerkelijk dat beide, [getuige 1] en [getuige 2] , dit nu voor het eerst vermelden. Het feit dat deze verklaring van [getuige 1] op dit relevante punt verschilt met zijn eerdere verklaring is opmerkelijk en hier is geen afdoende verklaring voor gegeven.
2.5.
In de tweede plaats is er over de snelheid van de Volvo (van [eiser] ) tegenstrijdig verklaard en ook daarvoor is geen afdoende verklaring voor de afwijking gegeven. In het interview met OAN op 18 juni 2018 heeft [eiser] verklaard:

Ik reed best wel snel. Ik vermoed 50 km/uur. Ik denk dat ik met die snelheid ook de kruising op ben gereden. Ik ben rally coureur geweest en rij dus meestal wel vlot.
Tijdens het getuigenverhoor heeft [eiser] hierover verklaard:

Ik heb toen gekeken wat er stond op de Tomtom en de maximumsnelheid was 50 km/uur. Maar als je bezig bent met de Tomtom kan je dat echt niet halen op deze plek. Mijn gereden snelheid is nooit 50 km/uur geweest.
Tijdens het getuigenverhoor heeft [getuige 2] , de bijrijder in de Volkswagen, hierover verklaard:
“Als ik de klap moet beschrijven, dan zeg ik 30 à 35 km/uur, anders had ik hier niet meer zo gezeten.”
Uit de eerdere door [eiser] gegeven verklaring komt dus duidelijk naar voren dat hij een vlotte rijsnelheid heeft en zeker hard op de kruising is afgereden. Uit zijn verklaring op het getuigenverhoor blijkt juist het tegendeel en meent hij zeker niet 50 km/uur te hebben gereden en heeft een ander het over 30 à 35 km/uur. Voor dit verschil in verklaring van [eiser] is eveneens geen afdoende verklaring gegeven.
2.6.
Daar komt bij, en dat heeft ook met de snelheid te maken, dat [eiser] door middel van de getuigenverhoren niet heeft kunnen verklaren hoe het mogelijk is dat [getuige 1] , terwijl hij naast de Volkswagen stond, niet is geraakt toen de Volvo op de Volkswagen botste. [getuige 1] heeft hierover verklaard:

Ik stond gebukt naast de auto en toen kwam de klap. En vanuit een schrikreactie sprong ik weg. De auto kwam wel op mij af, waarschijnlijk 30 à 40 cm. Ik ben niet geraakt.”
Uit overgelegd onderzoek van OAN volgt dat indien de Volvo een snelheid had van 50 km/uur de Volkswagen minimaal 4 meter zou zijn verplaatst en uit het aanvullende onderzoek van OAN van 9 december 2019 blijkt dat bij een snelheid van 30 km/uur de Volkswagen nog minimaal 1,4 meter zou zijn verplaatst. Aldus is niet voorstelbaar dat een naast de auto gehurkte man in het geheel niet is geraakt. [eiser] heeft na het getuigenverhoor nog aangevoerd dat hij
uitsluitendheeft verklaard dat de Volvo minder hard ging dan 50 km/uur, maar gezien zijn eerdere verklaring en de verklaring van [getuige 2] , in combinatie met het schadebeeld wat volgens OAN past bij een rijsnelheid van maximaal 35 km/uur is een lagere snelheid dan 30 km/uur niet aannemelijk. Ook overigens heeft [eiser] geen verklaring gegeven voor het feit hoe het mogelijk is dat de Volkswagen waar [getuige 1] naast gebukt naast zat naar [getuige 1] toe is geschoven en hij op tijd weg heeft kunnen springen.
2.7.
De rechtbank is gelet op de voornoemde verklaringen van oordeel dat het voorshands oordeel niet ontzenuwd is en dat het tegenbewijs dus niet is geleverd. Waar [eiser] nog heeft gesteld dat voor tegenbewijs, kort gezegd, voldoende zou zijn dat de drie gehoorde getuigen verklaard hebben dat geen sprake is van een opzetaanrijding, berust dit op een misvatting. In het tussenvonnis heeft de rechtbank aangegeven op welke gronden (technische toedracht aanrijding en de plaats van [getuige 1] ) zij van oordeel is dat voorshands sprake is van een opzetaanrijding, en [eiser] heeft met de getuigenverklaringen dat oordeel niet kunnen ontzenuwen. Dit heeft tot gevolg dat de door Delta Lloyd gestelde fraude en opzetaanrijding in rechte is komen vast te staan. Zoals overwogen in r.o. 4.17 van het tussenvonnis heeft dit tot gevolg dat alle vorderingen in conventie worden afgewezen.
2.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Delta Lloyd worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
1.629,00(3,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.255,00
in reconventie
2.9.
In r.o. 4.21 van het tussenvonnis is ten aanzien van de vordering in reconventie reeds geoordeeld dat [eiser] , indien hij niet zou slagen in het leveren van het tegenbewijs, tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen onder verzekeringsovereenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering in reconventie zal dan ook worden toegewezen. De wettelijke rente over de factuur van 24 juli 2018 wordt gevorderd vanaf 9 juli 2018 wat voor de datum van die factuur is en om die reden niet zal worden toegewezen.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. worden begroot op: salaris advocaat € 461,- (2,0 punten x factor 0,5 x tarief € 461,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op € 2.255,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
veroordeelt [eiser] om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van € 3.826,00 (drieduizendachthonderdzesentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 900,- vanaf 26 december 2018, tot aan de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op € 461,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
in conventie en reconventie
3.7.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.