5.2.Bij besluit van 14 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 96,- aan invorderingsrente bij eiser in rekening gebracht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht invorderingsrente aan eiser in rekening brengt. Verweerder heeft zich hiertoe terecht op het standpunt gesteld dat de termijn om een terugvordering van verweerder te betalen is opgenomen in de wet. Daarnaast heeft verweerder terecht gesteld dat hij, indien de betaling van een terugvordering niet binnen die termijn plaatsvindt, bij eiser invorderingsrente in rekening moet brengen. Deze wettelijke bepalingen, die ook hierboven zijn opgenomen, zijn namelijk dwingendrechtelijk geformuleerd. Dit wil zeggen dat verweerder niet van die bepalingen kan afwijken. Het afwijken van die bepalingen heeft de wetgever onwenselijk geacht. Ook de rechtbank kan niet van die bepalingen afwijken.
7. Het beroep van eiser in de zaak met kenmerk AMS 19/2787 is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
In de zaak met kenmerk AMS 18/2789
9. De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt. Een beroepschrift dient op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gronden van het beroep te bevatten. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift geen gronden bevat, dat wil zeggen dat daarin niet is vermeld waarom het besluit op het bezwaar volgens eiser onjuist of onvolledig is.
11. De rechtbank heeft eiser bij brief van 20 mei 2019 uitgenodigd om binnen vier weken alsnog de beroepsgronden in te dienen. Eveneens is in deze brief meegedeeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen uitstel van deze termijn mogelijk is en dat als hierom niet tijdig is verzocht of de gronden niet tijdig zijn ingediend, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Eiser is ook niet ter zitting verschenen. Er is dan ook verder niet toegelicht waarom is verzuimd de beroepsgronden (tijdig) in te dienen. Nu niet is gebleken van verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding, ziet de rechtbank op grond van artikel 6:6 van de Awb aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
12. Het beroep van eiser in de zaak met kenmerk AMS 19/2789 is niet-ontvankelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.