ECLI:NL:RBAMS:2020:232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
AMS 19/2787 en AMS 19/2789
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsrente en explootkosten door Belastingdienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 15 januari 2020, zijn twee zaken behandeld onder de zaaknummers AMS 19/2787 en AMS 19/2789. Eiser, woonachtig te Amstelveen, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Belastingdienst Toeslagen. Het eerste besluit betreft de invorderingsrente die aan eiser in rekening is gebracht, terwijl het tweede besluit betrekking heeft op de explootkosten die niet ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 6 januari 2015 een voorschot huurtoeslag over 2012 op nihil heeft vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de invorderingsrente, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep ongegrond is. Eiser heeft niet tijdig het bedrag van de terugvordering betaald, waardoor de invorderingsrente terecht is opgelegd. Daarnaast heeft eiser geen beroepsgronden ingediend tegen het besluit over de explootkosten, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft eiser vrijstelling van griffierecht verleend wegens betalingsonmacht, maar heeft verder geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/2787 en AMS 19/2789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser,

en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. R. van der Laan en mr. R. Scutigliani).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft verweerder eisers voorschot huurtoeslag over 2012 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente kennelijk ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de in rekening gebrachte explootkosten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 1 en 2. Deze beroepen zijn geregistreerd onder respectievelijk de zaaknummers AMS 19/2787 en AMS 19/2789.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Hij heeft gegevens over zijn inkomen en vermogen overgelegd. De rechtbank wijst het beroep op betalingsonmacht toe. Eiser hoeft in beide procedures dan ook geen griffierecht te betalen.
In de zaak met kenmerk AMS 18/2787
Waar gaat de zaak over?
2. Eiser moet ten onrechte ontvangen huurtoeslag over 2012 terugbetalen aan de Belastingdienst Toeslagen. Dat is nog niet (tijdig) gebeurd. In verband daarmee heeft de Belastingdienst Toeslagen invorderingsrente bij eiser in rekening gebracht. Eiser is het hier niet mee eens.
3. Eiser voert aan dat er ten onrechte invorderingsrente bij hem in rekening is gebracht.
Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt over uit te betalen bedragen rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
4.2.
Op grond van het tweede lid wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming.
4.3.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Awir heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
4.4.
Op grond van artikel 29 van de Awir is bij overschrijding van de in artikel 28 bedoelde betalingstermijn rente verschuldigd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 28 en 29 van de Invorderingswet 1990.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij besluit van 6 januari 2015 heeft verweerder een bedrag van eiser gevorderd in verband met teveel ontvangen huurtoeslag in het berekeningsjaar 2012. Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Awir, had eiser uiterlijk 17 februari 2015 het volledige bedrag van de terugvordering dienen te betalen. Niet in geschil is dat eiser dit bedrag niet (tijdig) heeft terugbetaald.
5.2.
Bij besluit van 14 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 96,- aan invorderingsrente bij eiser in rekening gebracht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht invorderingsrente aan eiser in rekening brengt. Verweerder heeft zich hiertoe terecht op het standpunt gesteld dat de termijn om een terugvordering van verweerder te betalen is opgenomen in de wet. Daarnaast heeft verweerder terecht gesteld dat hij, indien de betaling van een terugvordering niet binnen die termijn plaatsvindt, bij eiser invorderingsrente in rekening moet brengen. Deze wettelijke bepalingen, die ook hierboven zijn opgenomen, zijn namelijk dwingendrechtelijk geformuleerd. Dit wil zeggen dat verweerder niet van die bepalingen kan afwijken. Het afwijken van die bepalingen heeft de wetgever onwenselijk geacht. Ook de rechtbank kan niet van die bepalingen afwijken.
7. Het beroep van eiser in de zaak met kenmerk AMS 19/2787 is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
In de zaak met kenmerk AMS 18/2789
9. De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt. Een beroepschrift dient op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gronden van het beroep te bevatten. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift geen gronden bevat, dat wil zeggen dat daarin niet is vermeld waarom het besluit op het bezwaar volgens eiser onjuist of onvolledig is.
11. De rechtbank heeft eiser bij brief van 20 mei 2019 uitgenodigd om binnen vier weken alsnog de beroepsgronden in te dienen. Eveneens is in deze brief meegedeeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen uitstel van deze termijn mogelijk is en dat als hierom niet tijdig is verzocht of de gronden niet tijdig zijn ingediend, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Eiser is ook niet ter zitting verschenen. Er is dan ook verder niet toegelicht waarom is verzuimd de beroepsgronden (tijdig) in te dienen. Nu niet is gebleken van verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding, ziet de rechtbank op grond van artikel 6:6 van de Awb aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
12. Het beroep van eiser in de zaak met kenmerk AMS 19/2789 is niet-ontvankelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak met kenmerk AMS 19/2787 ongegrond;
  • verklaart het beroep in de zaak met kenmerk AMS 19/2789 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.