ECLI:NL:RBAMS:2020:2339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
682199 / FA RK 20.1914
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die op 2 maart 2020 door de burgemeester van Amsterdam was opgelegd. Betrokkene, die in een instelling verbleef, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van een medische verklaring van 2 maart 2020 kon concluderen dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, voortvloeiend uit het gedrag van betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de crisismaatregel rechtmatig was en dat de wettelijke bepalingen in acht waren genomen. Betrokkene betwistte dat er een crisissituatie was en stelde dat hij vrijwillig in de kliniek verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van de maatregel. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank geen onrechtmatigheid in de crisismaatregel kon vaststellen. De beslissing werd mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/682199 / FA RK 20/1914
kenmerk: 1006766
Beroep tegen een crisismaatregel
Beschikking van 15 april 2020naar aanleiding van het beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tegen een crisismaatregel, ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] ,
wonende en verblijvende te [plaats] , [instelling] , locatie [locatie] , [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. E.F. de Wit;
en naar aanleiding van het door betrokkene ingediende verzoekschrift ter verkrijging van een beslissing om schadevergoeding door de gemeente Amsterdam, hierna te noemen: de gemeente.

1.Procesverloop

Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 16 maart 2020, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de door de burgemeester van de gemeente Amsterdam op 2 maart 2020 jegens hem opgelegde crisismaatregel. Daarnaast heeft betrokkene verzocht om de gemeente Amsterdam te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding in verband met die crisismaatregel.
Bij het beroepschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beslissing van de burgemeester inhoudende het opleggen van de crisismaatregel d.d. 2 maart 2020;
- de beschikking machtiging tot voortgezet verblijf d.d. 5 februari 2019 van de rechtbank Amsterdam;
- de beschikking machtiging tot het verlenen van verplichte zorg d.d. 6 maart 2020;
- de afwijzende beschikking op het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel d.d. 6 maart 2020;
- de medische verklaring d.d. 2 maart 2020;
- het schrijven van het Openbaar Ministerie aan de geneesheer-directeur d.d. 21 januari 2020.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2020 en vanwege de door de Rechtspraak genomen maatregelen ter voorkoming van besmetting met het coronavirus heeft de rechtbank de volgende personen telefonisch gehoord:
- betrokkene;
- advocaat betrokkene, mr. E.F. de Wit;
- [vertegenwoordiger] , namens de burgemeester.

2.Het beroep

Op 16 maart 2020 heeft de advocaat van betrokkene tijdig, te weten binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, beroep ingesteld ex artikel 7:6 lid 1 WVGGZ en ex artikel 10:12 lid 1 WVGGZ schadevergoeding gevorderd ad € 2.550,=.
De advocaat heeft tijdens de mondeling behandeling het gevorderde bedrag als volgt toegelicht:
ciënt heeft vijf dagen ten onrechte een crisismaatregel gehad á € 150, = per dag in totaal € 750, =.
Per iedere afzonderlijk opgelegde vorm van verplichte zorg verzoekt zij daarnaast een bedrag van
€ 40,-, derhalve (9 x € 40, = € 360, = x 5 dagen ) € 1800, =. In totaal vraagt haar cliënt vergoeding van immateriële schade van € 2550, =.
Ter toelichting op het beroepschrift heeft de advocaat gewezen op de volgende passage uit de medische verklaring van psychiater [psychiater] behorend bij de voorbereiding van de crisismaatregel waaruit valt af te leiden dat “….
de [instelling]….
door een fout in de procedure voor de verlenging van de zorgmachtiging, nu geen juridisch kader heeft voor gedwongen verblijf aldaar.”
Het voornaamste bezwaar van betrokkene en tevens grondslag voor zijn beroep is het feit dat betrokkene zeer stellig betwist dat er sprake was van een crisissituatie met daaruit voortvloeiend onmiddellijk dreigend nadeel.
Betrokkene heeft gedurende de periode van 2 tot en met 6 maart 2020 op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat hij de accommodatie wilde verlaten. Noch was er sprake van daadwerkelijk verzet tegen de hem geboden zorg/behandeling. Hij heeft die dagen aldus vrijwillig in de kliniek doorgebracht en voelt zich bezwaard door de tegen hem afgegeven crisismaatregel inclusief de toegewezen negen vormen van verplichte zorg. Hij stelt dat hij daardoor immateriële schade heeft geleden, dat deze maatregel grote impact op hem heeft gehad, zijn vertrouwen daardoor is geschaad en dat hij daar last van heeft. Overigens onderkent betrokkene dat hij zorg nodig heeft en erkent hij de noodzaak van een zorgmachtiging.
Desgevraagd heeft de advocaat noch haar cliënt aan kunnen geven welke vormen van verplichte zorg gedurende die dagen daadwerkelijk zijn toegepast.

3.Het verweer

Namens de burgemeester heeft de vertegenwoordiger primair betwist dat er enige onrechtmatigheid kleeft aan de door de burgemeester afgegeven crisismaatregel en verzocht het beroep ongegrond te verklaren. De burgemeester heeft op juiste gronden en in redelijkheid uit paragraaf 4 van de medische verklaring van 2 maart 2020 kunnen afleiden dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voortvloeiend uit het gedrag en de stoornis van betrokkene.
Voor zover het afgeven van de crisismaatregel niet de schoonheidsprijs zou verdienen gelet op het feit dat het openbaar ministerie al in een eerder stadium een zorgmachtiging had kunnen verzoeken, is dat een omstandigheid die aan de burgemeester niet kan worden tegengeworpen.
Indien en voor zover er al enige aanleiding zou zijn tot enige schadevergoeding dan dient deze beperkt te blijven tot drie, hooguit vier dagen en kan er aansluiting worden gezocht bij de gangbare schadevergoeding in geval van ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis al dan niet onder beperkingen.
In dit geval ziet de gemeente echter geen aanleiding enige schade te vergoeden omdat er geen nadeel is ondervonden door betrokkene nu hij stelt dat hij geacht moet worden vrijwillig in de kliniek te hebben verbleven. Evenmin is er aanleiding om naast een eventuele vergoeding per dag nog een vergoeding per afzonderlijke vormen van toegekende verplichte zorg toe te kennen, nog daargelaten of één of meer van die vormen van verplichte zorg in de desbetreffende dagen zijn toegepast.

4.De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er op 2 maart 2020 volgens de medische verklaring sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en een ernstig vermoeden dat dit nadeel werd veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis van betrokkene. Eveneens is gebleken dat het ernstig nadeel enkel door een crisismaatregel kon worden weggenomen en dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht.
Patiënt is volgens de medische verklaring al enkele jaren voortdurend klinisch en gedwongen opgenomen en er is sprake van een langer durende dwangbehandeling met onder andere medicatie en recente Electro Convulsie Therapie.
Als (vermoedelijke ) diagnose staat vermeld “chronisch psychotisch toestandsbeeld ihkv een ultra rapid cycle schizo-affectieve stoornis, bipolaire type. Daarnaast verstandelijke beperking.”
De psychiater heeft vraag 5 onder b “ Ziet u mogelijkheden om de noodzakelijke zorg op vrijwillige basis te verlenen? “ ontkennend beantwoord. Onder 5. c. heeft de psychiater ter toelichting daarop aangegeven: Patiënt geeft aan geen psychische klachten te ervaren en geen hulp nodig te hebben van artsen en/of verpleegkundigen op de afdeling of elders. Er is sprake van dwangbehandeling voor medicatie en recent electro convulsie therapie (ECT). Patiënt geeft aan naar huis te willen.
Voorts is bij vraag 6 “Is er sprake van verzet?” aangekruist het antwoord: “betrokkene verzet zich tegen het verlenen van zorg die noodzakelijk is om onmiddellijk dreigend ernstig nadeel af te wenden.” De hier gerelateerde bevindingen staan lijnrecht tegenover het standpunt van betrokkene dat er geen sprake van een crisissituatie was.
Op grond van het voorgaande heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen beslissen tot het afgeven van de bestreden crisismaatregel. Bij het afgeven van de crisismaatregel zijn de wettelijke bepalingen in acht genomen.
Het feit dat betrokkene, terugkijkend op de dagen waarop de crisismaatregel van toepassing was, stelt dat hij deze rustig en zonder verzet in de kliniek heeft doorgebracht, maakt dit oordeel niet anders.
De omstandigheid dat het openbaar ministerie de procedure voor de zorgmachtiging eerder had kunnen opstarten verandert dit oordeel evenmin. Ook indien sprake is van een probleem met termijnen dient de burgemeester zich zelfstandig een oordeel te vormen omtrent de vraag of een crisismaatregel in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is.
Gelet op het voorgaande treft het primair namens de burgemeester gevoerde verweer doel zodat het beroep ongegrond wordt verklaard. Dit heeft tot gevolg dat aan bespreking van het verzoek tot schadevergoeding en de overige verweren niet wordt toegekomen.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 2 maart 2020 ongegrond;
wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze beschikking is op 15 april 2020 mondeling gegeven door mr. H.L.L. Briët, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door J. Koomen als griffier, en op 17 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.