ECLI:NL:RBAMS:2020:2351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
681620 / FA RK 20.1613
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voor betrokkene met psychische stoornissen

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1992, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene ernstig nadeel ondervindt door haar stoornissen, wat leidt tot levensgevaar en ernstige psychische schade. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2020 is de betrokkene gehoord, evenals haar raadsvrouw, mr. I. Aardom-Fuchts, en de behandelend arts-assistent, de heer T. Kombrink. De rechtbank heeft geconstateerd dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, waardoor verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor een periode van zes maanden, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg zijn toegestaan, zoals het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzochte zorg proportioneel en effectief is, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn. De beschikking is mondeling gegeven door rechter mr. E. Dinjens en in het openbaar uitgesproken met de griffier E.L. Rosbeek-Benjamins.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team Familie & Jeugd
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/681620 / FA RK 20-1613
Kenmerk: 1038704
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg.
Beschikking van 10 april 2020van de Rechtbank Amsterdam naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [woonadres] , [postcode] te [woonplaats] ,
verblijvende bij het Mentrum op het adres [verblijfadres] , [postcode] te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene.
Als raadsvrouw van de betrokkene is gehoord mr. I. Aardom-Fuchts.

1.Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 23 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring d.d. 26 februari 2020;
  • de zorgkaart inclusief de bijlagen;
  • het zorgplan inclusief de bijlagen d.d. 23 januari 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5:15 Wvggz;
  • de gegevens, bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c, Wvggz;
  • het door de geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging.
  • een uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde curateleregister.
Gelet op de recente ontwikkelingen omtrent het Coronavirus (COVID-19) heeft de rechtspraak besloten alle rechtbanken te sluiten. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan echter wel door met dien verstande dat, ter voorkoming van verdere verspreiding van het Coronavirus, in dit soort zaken telefonisch zal worden gehoord en de rechtbank zich dus niet naar de instelling/verblijfplaats van betrokkene begeeft om hem/haar aldaar te horen. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat door of namens betrokkene geen bezwaar is gemaakt tegen deze manier van horen.
De mondelinge telefonische behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 april 2020 op de kantoorlocatie van de Rechtbank Amsterdam.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene;
- mr. I. Aardoom-Fuchts, de raadsvrouw van betrokkene;
- de heer T. Kombrink, de behandelend arts-assistent;
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig is, is de officier van justitie niet ter zitting verschenen
.
De rechter stelt vast dat voor deze zitting de heer Y. Aouai genoteerd stond om te worden gehoord als waarnemer van de heer B. Bos, de behandelend psychiater. De heer Aouai is echter ook de psychiater die de onafhankelijke medische verklaring in deze zaak heeft opgesteld. Dit is bij aanvang van de zitting besproken. Op verzoek van de raadsvrouw en de rechter heeft de heer Aouai de heer T. Kombrink bereid gevonden om ter zitting het woord te voeren. De heer Kombrink is de behandelend arts-assistent en is op de hoogte van de situatie van mevrouw [betrokkene] . Op verzoek van de rechter heeft de heer Aouai vervolgens de kamer verlaten.

2.De standpunten

2.1
Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat zij eerst niet op een goede plek zat, maar dat het nu goed met haar gaat. Zij geeft aan dat zij zich beter begrepen voelt.
2.2
De behandelend arts-assistent heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat betrokkene een paar maanden geleden klinisch is opgenomen om haar te motiveren en activeren voor een traumabehandeling in Den Haag ten behoeve van haar posttraumatische stressstoornis. Voor de opname van betrokkene zat betrokkene thuis en kwam zij tot niks. Zij hoorde stemmen en durfde haar huis niet te verlaten. Ook gebruikte zij veel alcohol en medicatie om zichzelf te dempen. De behandelend arts-assistent merkt op dat betrokkene is opgenomen op basis van hoe het met haar gaat en dat er bij betrokkene sinds haar opname een toename van motivatie is waargenomen en ook meer ziekte-inzicht. De medicatie is enigszins afgebouwd, nu deze medicatie betrokkene ervan weerhield om uit haar schulp te komen. Betrokkene is aangemeld voor de traumabehandeling in Den Haag en het doel is om de tijd te overbruggen totdat er plek voor haar is. Indien de zorgmachtiging niet verleend zal worden, overheerst de angst dat betrokkene zal vervallen in het gedrag dat zij in de twee jaar voor haar opname heeft laten zien. De behandelend arts-assistent geeft aan dat een zorgmachtiging weliswaar niet noodzakelijk is om betrokkene voor haar traumabehandeling in Den Haag te plaatsen en dat hij inherent geen bezwaren ziet voor het verlenen van een zorgmachtiging voor een kortere duur dan de verzochte zes maanden, maar dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat een kortere duur afdoende is, omdat niet bekend is hoe lang de wachtlijst voor de traumabehandeling in Den Haag is. Ook is nog niet te zeggen hoe lang die behandeling zal duren. Dit hangt af van het verloop van de behandeling.
Voor wat betreft de verzochte vormen van verplichte zorg merkt de behandelend arts-assistent op dat hij geen reden ziet om betrokkene bezoek te ontzeggen buiten de corona-maatregelen om, nu betrokkene voor deze maatregelen ook bezoek ontving.
2.3
De raadsvrouw van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat zij betrokkene al geruime tijd kent en dat de situatie wat haar betreft nu evident anders is. Betrokkene heeft bij de raadsvrouw aangegeven dat zij bezwaren heeft tegen de duur van de machtiging en dat zij liever een machtiging voor een kortere periode zou willen krijgen. Conform de wens van betrokkene verzoekt de raadsvrouw om de duur van de te verlenen machtiging te beperken tot drie maanden.
Zij merkt op dat er voldaan is aan de juridische vereisten, maar dat het verlenen van een zorgmachtiging niet bedoeld is voor een mogelijke situatie in de toekomst. Dat het omslachtig is om over drie maanden opnieuw bij elkaar te komen, mag wat de raadsvrouw betreft niet de reden zijn om de machtiging voor een langere duur toe te wijzen. Indien het verzoekschrift tot de zorgmachtiging wel wordt toegewezen, verzoekt de raadsvrouw om het opnemen in een accommodatie als vorm van verplichte zorg toe te wijzen voor een kortere duur dan de verzochte zes maanden.

3.Beoordeling

3.1
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een posttraumatische stressstoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
3.2
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige materiële schade, ernstige immateriële schade, ernstige financiële schade, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.3
Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
3.4
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie;
  • het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het opnemen in een accommodatie.
Gelet op hetgeen de behandelend arts-assistent heeft medegedeeld, zal de rechtbank de verplichte zorg in de vorm van het beperken van het recht op ontvangen van bezoek niet toewijzen.
3.5
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
3.6
De verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
3.7
Hetgeen namens/door betrokkene als verweer is aangevoerd doet aan het voorgaande niet af, nu hetgeen de door de raadsvrouw is geschetst punt van discussie kan zijn wanneer sprake is van een mogelijk toekomstige opname vanuit de thuissituatie, terwijl nu reeds sprake is van een opnamesituatie. Betrokkene is momenteel opgenomen in een accommodatie en zal vanuit deze accommodatie haar behandeling voortzetten in een andere accommodatie. Er is overeenstemming over dat betrokkene behandeld moet worden en er is geen zicht op de duur van de opname. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze situatie rechtvaardigt dat er ruimte voor de behandeling en de opname wordt ingebouwd.
3.8
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.

4.Beslissing

De rechtbank verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie voor de duur van zes maanden;
  • het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, voor de duur van zes maanden;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid voor de duur van zes maanden;
  • insluiten voor de duur van zes maanden;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene voor de duur van zes maanden;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen voor de duur van zes maanden;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen voor de duur van zes maanden;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen voor de duur van zes maanden;
  • het opnemen in een accommodatie voor de duur van zes maanden;
De rechtbank bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk
10 oktober 2020.
Deze beschikking is op 10 april 2020 mondeling gegeven door mr. E. Dinjens, rechter, en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door E.L. Rosbeek-Benjamins als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.