In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 april 2020, wordt een verzoek behandeld van een verzoeker die schadevergoeding vraagt op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1982, heeft een schadevergoeding van € 7.675,- aangevraagd voor de schade die hij zou hebben geleden door ondergane voorlopige hechtenis en € 550,- voor de kosten van zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 17 oktober 2019 is ingediend, en dat de zaak op 20 september 2019 onherroepelijk is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft de proceshouding van de verzoeker in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat hij tijdens zijn aanhouding en verhoren wisselende verklaringen heeft afgelegd. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat de verzoeker zelf verantwoordelijk is voor zijn voorlopige hechtenis door leugenachtige verklaringen af te leggen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker onvoldoende gronden van billijkheid heeft aangevoerd om de schadevergoeding toe te kennen, en wijst het verzoek af. Echter, voor het verzoek ex artikel 530 Sv, dat betrekking heeft op de kosten van de raadsvrouw, zijn er wel gronden van billijkheid aanwezig, en de rechtbank kent een vergoeding van € 550,- toe. De beschikking is gegeven door mr. L. Dolfing, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier.