Op 8 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie en betrof een betrokkene die lijdt aan een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van de coronamaatregelen, waarbij de zitting telefonisch is gehouden.
De advocaat van de betrokkene, mr. E.M. Fortuin, heeft primair afwijzing van het verzoek bepleit, stellende dat de betrokkene bereid is om op vrijwillige basis in de accommodatie te blijven en zijn medicatie te blijven innemen. De psychiater, dhr. A. de Kom, heeft bevestigd dat de betrokkene sinds oktober 2019 adequaat is ingesteld op medicatie en stabiel is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis en dat de betrokkene voldoende meewerkt aan zijn behandeling.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige omstandigheden van de betrokkene niet te vergelijken zijn met eerdere situaties waarin hij niet goed was ingesteld op medicatie. De rechtbank heeft geen reden om aan de vrijwilligheid van de betrokkene te twijfelen, vooral gezien de positieve verklaringen van de psychiater. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen, omdat het ernstig nadeel voor de betrokkene kan worden afgewend door de vrijwillige samenwerking.