ECLI:NL:RBAMS:2020:2509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
13/302068-19 (zaak A) en 13/048886-20 (zaak B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor beroving en winkeldiefstal met geweld in Amsterdam

Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 31-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten. De man kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor het beroven van een taxichauffeur en het plegen van winkeldiefstal bij een Albert Heijn. De feiten vonden plaats op respectievelijk 16 en 22 oktober 2019 in Amsterdam. Tijdens de beroving bedreigde de man de taxichauffeur met een mes en dwong hem tot het afgeven van zijn telefoon en portemonnee. Bij de winkeldiefstal werd ook geweld gebruikt tegen een medewerker van de Albert Heijn. De rechtbank oordeelde dat de man schuldig was aan de beroving en de winkeldiefstal, maar sprak hem vrij van de autodiefstal in een andere zaak, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de auto had gestolen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn motivatie voor gedragsverandering en de steun van zijn omgeving. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/302068-19 (zaak A) en 13/048886-20 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 7 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in “ [naam] ” (hierna: [naam] ) te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte – door middel van telehoren vanuit [naam] – en zijn raadsvrouw mr. J.M.M. Heilbron naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat –
in zaak Atenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1.beroving van de telefoon en portemonnee van taxichauffeur [slachtoffer 1] , door middel van geweld en/of bedreiging met geweld, op 16 oktober 2019 te Amsterdam;
Feit 2.diefstal van een fles wijn van de Albert Heijn, door middel van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , op 22 oktober 2019 te Amsterdam (
subsidiair tenlastegelegd als: mishandeling van [slachtoffer 2]);
Aan verdachte is – samengevat –
in zaak Btenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan: diefstal van een Mercedes Benz toebehorende aan [naam 1] , door middel van een valse sleutel, op 21 oktober 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in zaak A en zaak B gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Zij heeft ten aanzien van zaak A – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Feit 1 – de beroving van taxichauffeur [slachtoffer 1] door middel van (bedreiging met) geweld – kan worden bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Ook het primair tenlastegelegde onder feit 2 – de winkeldiefstal bij de Albert Heijn door middel van (bedreiging met) geweld – kan worden bewezen. Hoewel verdachte ontkent dat hij een mes heeft getoond en aangeefster [slachtoffer 2] heeft gestompt tegen haar oor, vindt de verklaring van aangeefster op deze punten steun in de verklaring van getuige [slachtoffer 3] en in de verklaring van de anoniem gebleven caissière.
Op grond van de aangifte, de camerabeelden, de schade in de auto en het aangetroffen DNA van verdachte op verschillende voorwerpen in de auto kan ook de in zaak B tenlastegelegde autodiefstal worden bewezen. Omdat op de camerabeelden te zien is dat de lichten van de auto gingen knipperen, nadat een persoon in de auto was gestapt, moet deze diefstal zijn gepleegd door middel van een valse sleutel. De verklaring van verdachte – dat hij tuinhandschoenen zou hebben gedragen tegen de kou – is, gelet op de omstandigheid dat slechts één tuinhandschoen is aangetroffen, ongeloofwaardig. Daarnaast is de verklaring van verdachte dat hij vaker in openstaande auto’s heeft geslapen ongeloofwaardig. Eigenaren van de betreffende auto’s zouden dit immers hebben opgemerkt.
Tot slot is het opvallend dat de (deels bekennende) afgelegde verklaringen van verdachte, zowel in zaak A als in zaak B, op de procesdossiers lijken te zijn afgestemd. Dit maakt dat de verklaringen van verdachte als onaannemelijk terzijde moeten worden geschoven.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 1 in zaak A.
Ten aanzien van de tenlastegelegde winkeldiefstal met (bedreiging met) geweld onder feit 2 in zaak A, heeft zij aangevoerd dat alleen het zich losrukken en de woordelijke bedreiging kunnen worden bewezen. Voor de andere tenlastegelegde (gewelds)handelingen ontbreekt wettig bewijs. Verdachte heeft ontkend dat hij een mes heeft getoond en aangeefster tegen haar linkeroor heeft gestompt. Bovendien vindt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] op deze punten geen steun in de – onderling tegenstrijdige – verklaringen van getuige [slachtoffer 3] en de caissière.
Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde autodiefstal in zaak B. Verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk in de Mercedes Benz van aangever heeft geslapen op 26 oktober 2019 aan de Da Costakade in Amsterdam. Deze verklaring vindt steun in de omstandigheid dat zijn DNA is aangetroffen op verschillende plekken in de auto van aangever. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de auto op 21 oktober 2019 heeft gestolen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A:
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een beroving van een taxichauffeur met (bedreiging met) geweld (feit 1) en een winkeldiefstal bij de Albert Heijn met (bedreiging met) geweld (feit 2). De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij op 16 oktober 2019 in Amsterdam – met een mes – een taxichauffeur heeft beroofd van zijn telefoon en portemonnee. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van aangever [slachtoffer 1] . Nu verdachte feit 1 heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II.
Daarnaast heeft verdachte bekend dat hij op 22 oktober 2019 bij de Albert Heijn in Amsterdam een fles wijn heeft gestolen. Zowel verdachte als aangeefster [slachtoffer 2] verklaren dat er vervolgens een worsteling ontstond, waarbij verdachte zich heeft losgerukt. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster [slachtoffer 2] met zijn vuist tegen haar linkeroor heeft gestompt en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met een mes, acht de rechtbank ook deze onderdelen van de tenlastelegging bewezen. De verklaring van aangeefster vindt immers steun in de verklaring van getuige [slachtoffer 3] en in de verklaring van de anoniem gebleven caissière. Anders dan raadsvrouw heeft bepleit, vindt de rechtbank dat deze verklaringen niet zodanig van elkaar verschillen dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van zaak B:
Uit de aangifte van [naam 1] volgt dat zijn Mercedes Benz die geparkeerd stond aan de Nassaukade in Amsterdam op 21 oktober 2019 is weggenomen. Op de door aangever aangeleverde camerabeelden is te zien dat een persoon in de auto stapt en de lichten knipperen, waarna de auto wegrijdt. Op 26 oktober 2019 wordt de auto door aangever teruggevonden aan de Da Costakade in Amsterdam. In de auto zijn verschillende DNA-sporen van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij waarschijnlijk in de openstaande auto van aangever aan de Da Costakade heeft geslapen, omdat hij in die periode vaker in openstaande auto’s heeft geslapen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet als (volstrekt) onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven. Het dossier bevat geen bewijs dat dit scenario weerspreekt. Bovendien volgt niet uit het dossier dat verdachte degene is geweest die de Mercedes Benz op 21 oktober 2019 heeft gestolen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1:
op 16 oktober 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, in een taxi, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon van het merk Samsung S9+ en een portemonnee met inhoud, die aan die [slachtoffer 1] en/of aan een derde, te weten aan Taxi Centrale Amsterdam, toebehoorde, door in de taxi van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] aan het werk was en verdachte achter die [slachtoffer 1] in de taxi zat,
- onverhoeds en met veel kracht aan de rechterarm van die [slachtoffer 1] te trekken en
- met een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te wijzen en
- dat mes tegen de zijkant van het lichaam van die [slachtoffer 1] te drukken en
- daarbij dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “Blijf rustig dan gebeurt er niks. Geef mij je portemonnee en je telefoon”;
Feit 2:
op 22 oktober 2019 te Amsterdam een fles wijn, die aan een ander toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , teamleider bij de Albert Heijn, en [slachtoffer 3] , beveiliger bij de Albert Heijn, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich los te rukken uit de handen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 2] , eenmaal, met kracht, met zijn vuist, tegen het linkeroor te stompen en
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te zeggen: “ik ga je steken” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- daarbij een mes tevoorschijn te halen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden: meldplicht bij reclassering Inforsa, behandelverplichting (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf zo laag mogelijk is, gelet op de huidige positieve ontwikkelingen in zijn leven en gelet op de omstandigheid dat verdachte nog openstaande zaken moet uitzitten. Verder heeft zij verzocht om aan een voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte is gemotiveerd om de huidige positieve ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten en is gebaat bij hulp.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zaak A onder feit 1 schuldig gemaakt aan een beroving van een taxichauffeur met (bedreiging met) geweld. Hierbij heeft verdachte een mes getoond. Het is voor het slachtoffer zeer bedreigend geweest dat hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur in zijn taxi werd overvallen. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Als gevolg van het handelen van verdachte – met geen ander doel dan eigen financieel gewin – heeft het slachtoffer materiële en immateriële schade ondervonden.
Verder heeft verdachte zich in zaak A schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de Albert Heijn met (bedreiging met) geweld. Ook daarbij heeft verdachte aan de slachtoffers een mes getoond. Winkeldiefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven/personen. Door het handelen van verdachte is een inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers. Bovendien zorgen diefstallen die gepaard gaan met (bedreiging met) geweld in het algemeen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van reclassering Inforsa van 9 maart 2020. De reclassering heeft (kort samengevat) gerapporteerd dat er op nagenoeg alle leefgebieden van het leven van verdachte sprake is van problematiek, waarbij zijn middelengebruik een grote rol speelt. De problemen vergroten het risico op recidive. De aanhouding in december 2019 lijkt bij verdachte een kentering in zijn houding te hebben teweeggebracht ten opzichte van zijn leefstijl. Verdachte is gemotiveerd tot gedragsverandering en wil hulp. Hij heeft vanaf het begin van zijn voorlopige hechtenis initiatieven genomen om hulp te vragen, zaken te regelen en deel te nemen aan trainingen en cursussen. Daarnaast wordt hij gesteund door zijn familie en vriendin en is hij recent aangemeld bij Stichting Exodus voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen heeft de reclassering in het kader van een strafoplegging geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf een toezicht door de reclassering op te leggen onder de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering Inforsa, behandelverplichting (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding.
Andere relevante omstandigheden
Bij het bepalen van de hoogte van de straf is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede naar het strafblad van verdachte van 7 april 2020. Uit het strafblad blijkt dat hij in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten vijf keer eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten danwel vermogensdelicten. De rechtbank weegt de recidive enerzijds strafverzwarend mee, maar houdt aan de andere kant ook rekening met het advies van de reclassering. In strafverminderende zin weegt mee dat hij voor de autodiefstal (zaak B) wordt vrijgesproken, dat hij gemotiveerd is tot gedragsverandering en berouw heeft getoond. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om ten voordele van verdachte van de strafeis van de officier van justitie af te wijken.
De straf
Alles afwegende, wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht bij reclassering Inforsa, behandelverplichting (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1) vordert in totaal € 3.702,15, waarvan € 1.702,15 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [naam 1] (zaak B) vordert in totaal € 986,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vorderingen in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [naam 1] , gelet op de bepleite vrijspraak, moet worden afgewezen. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] is volgens de raadsvrouw redelijk en kan volgens haar worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Toewijsbare schade van benadeelde [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1)
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder feit 1 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade en materiële schade is toegebracht, aangezien de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel, alsmede financiële schade heeft opgelopen. Het door de benadeelde gevorderde bedrag van € 3.702,15 zal geheel worden toegewezen, nu dit bedrag voldoende is onderbouwd en niet is betwist.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 3.702,15 (waarvan € 1.702,15 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Niet ontvankelijke schade van benadeelde [naam 1] (zaak B)
De benadeelde partij [naam 1] zal, gelet op het feit dat verdachte van het tenlastegelegde in zaak B wordt vrijgesproken, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
Afpersing
Ten aanzien van zaak A, feit 2 primair:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het einde van de detentie bij Reclassering Inforsa meldt op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GM te Amsterdam (of één van haar collega instellingen, indien veroordeelde zich elders gaat vestigen);
- zich laat behandelen door Inforsa Forensische Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Indien de reclassering, bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik, een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft in Stichting Exodus of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan het opnieuw verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding, waarbij hij zich zal houden aan de gegeven aanwijzingen.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toetot een bedrag van
€ 3.702,15 (drieduizendzevenhonderdtwee euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 oktober 2019) tot aan de dag van de algehele vergoeding. Dit bedrag bestaat voor € 2.000,00 (tweeduizend euro) uit immateriële schade en voor € 1.702,15 (vijfhonderd euro) uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.702,15 (drieduizendzevenhonderdtwee euro en vijftien eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 oktober 2019) tot aan de dag van de algehele vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 47 (zevenenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de
benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. A.A. Fase en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2020.