ECLI:NL:RBAMS:2020:2551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
AMS 19/5373
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na zelfontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een WW-uitkering aangevraagd na zelf ontslag te nemen van zijn werkgever. De verweerder heeft in het primaire besluit van 29 mei 2019 meegedeeld dat de uitkering niet wordt uitbetaald omdat de eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 8 oktober 2019 gehandhaafd, waarop de eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van 19 februari 2013 tot 1 april 2019 werkzaam was bij zijn werkgever en dat hij op 2 mei 2019 een WW-uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de eiser door zelf ontslag te nemen een verwijtbaar werkloosheidsrisico heeft genomen, aangezien hij geen aanvaardbare redenen had om zijn dienstbetrekking te beëindigen. De eiser had de keuze gemaakt om een eigen onderneming te starten, maar dit rechtvaardigde niet het ontslag zonder het afwachten van de situatie bij zijn werkgever.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had besloten de WW-uitkering te weigeren, omdat de eiser niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Werkloosheidswet. De persoonlijke omstandigheden van de eiser na het ontslag, zoals financiële problemen en privéomstandigheden, waren niet voldoende om de weigering van de uitkering te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 april 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 19 maart 2020. Wegens het Corona virus is de zitting afgelast. Partijen hebben telefonisch toestemming gegeven de zaak zonder zitting af te doen.

Overwegingen

1. Eiser is van 19 februari 2013 tot 1 april 2019 als [functie] werkzaam geweest bij [bedrijf] (de werkgever). Op 2 mei 2019 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd.
2. Bij het primaire besluit stelt verweerder dat eiser verwijtbaar werkloos is en dat daarom geen WW-uitkering aan eiser wordt betaald. De reden is dat eiser werkloos is geworden, omdat hij zelf ontslag heeft genomen zonder dat dit nodig was.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zelf ontslag heeft genomen. Het was eisers eigen doorslaggevende vrije keuze. Hiervan kan hem in overwegende mate een verwijt worden gemaakt. Eiser heeft om hem moverende redenen, een doorstart met het starten van een eigen onderneming, pas achteraf informatie ingewonnen over zijn ontslagsituatie. Door niet het concurrentiebeding van zijn oude werkgever aan te vechten, maar ontslag te nemen om een eigen onderneming te starten nam eiser een voorzienbaar werkloosheidsrisico. De door eiser geschetste sociaal financiële situatie als gevolg van zijn werkloosheid vormt geen dringende reden om af te zien van het toepassen van de opgelegde maatregel of het matigen daarvan.
4. Eiser voert in beroep aan dat er niet inhoudelijk wordt gekeken en dat zijn ontslag helemaal niet verwijtbaar is. Er is geen sympathie voor zijn situatie. Eiser vraagt niet om een uitkering voor de toekomst, maar voor de tussenliggende vijf maanden waarin hij een schuld heeft moeten opbouwen. In deze maanden is hij geconfronteerd met zijn voormalige werkgever die onverwacht zijn nieuw gestarte bedrijf aanvocht, het overlijden van zijn vader en de geboorte van zijn eerste kind.
Juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
5.2.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
5.3.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het UWV de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a opgelegd, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.
Het oordeel van de rechtbank
6. De vraag ligt voor of eiser verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW in samenhang met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. De rechtbank stelt in dit verband vast dat eiser uit vrije keuze ontslag heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak moet, ingeval een werknemer de dienstbetrekking op eigen verzoek beëindigt, de daarop volgende werkloosheid in beginsel als verwijtbaar in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW worden beschouwd, tenzij sprake is van omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen. [1]
7. Eiser heeft ontslag genomen, omdat hij de onzekerheid bij zijn laatste werkgever niet wilde afwachten en besloot om een start te maken met een eigen onderneming. Door zelf ontslag te nemen heeft eiser een op zich begrijpelijk en voorstelbaar, maar voor de toepassing van de WW niet aanvaardbaar werkloosheidsrisico genomen. Daarbij komt dat niet is gebleken van een situatie waarin voortzetting van zijn dienstbetrekking redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser door zelf ontslag te nemen bij de werkgever, zich niet heeft gehouden aan de verplichting, neergelegd in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Niet is gebleken dat de werkloosheid eiser niet in overwegende mate kan worden verweten. Dit betekent dat verweerder de uitbetaling van een WW-uitkering terecht en op goede gronden geheel heeft geweigerd. Eisers financiële en sociale situatie (privéomstandigheden) van ná het zelf genomen ontslag maakt niet dat hem geen verwijt kan worden gemaakt of dat de maatregel gematigd dient te worden.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2985.