ECLI:NL:RBAMS:2020:2560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
13/022017-20 & 13/684366-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal en oplegging van de ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fietscomputer van het merk Bosch. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 24 januari 2020 in Amsterdam aangehouden. Tijdens de zitting op 24 april 2020 was de verdachte niet fysiek aanwezig vanwege coronamaatregelen, maar werd hij telefonisch gehoord. De officier van justitie, mr. K. van der Willigen, vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, gezien de verslavingsproblematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de diefstal van de fietscomputer van het merk Bosch bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal van een fietscomputer van het merk Gazelle. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de recidivekans van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eiste, en dat de verdachte niet in staat was gebleken om zijn verslavingsproblematiek zelfstandig aan te pakken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere gevangenisstraf werd afgewezen, omdat deze niet verenigbaar was met de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/022017-20 & 13/684366-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 8 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2020. De raadsman is aldaar ter terechtzitting verschenen en de verdachte is, vanwege de coronamaatregelen, in overleg met zijn raadsman niet verschenen, maar telefonisch gehoord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee fietscomputers (merken Bosch en Gazelle), subsidiair de heling van één fietscomputer (merk Gazelle), op 24 januari 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte kan bewezen worden dat hij de fietscomputer van het merk Bosch heeft gestolen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstal van de fietscomputer van het merk Gazelle en van de subsidiair ten last gelegde heling van die fietscomputer.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Met de officier van justitie is de raadsman van oordeel dat de diefstal van de fietscomputer van het merk Bosch kan worden bewezen op grond van verdachte’s bekennende verklaring. Verdachte moet echter worden vrijgesproken van de diefstal, subsidiair heling, van de fietscomputer van het merk Gazelle.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal van de fietscomputer van het merk Bosch heeft gepleegd. Niet kan worden bewezen dat verdachte de diefstal, dan wel de subsidiair ten laste gelegde heling van de fietscomputer van het merk Gazelle heeft begaan. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 24 januari 2020 te Amsterdam, één fietscomputer (merk Bosch), toebehorende aan [persoon] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank om te beginnen verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte kampt met een cocaïneverslaving en is gemotiveerd om af te kicken. Omdat eerdere opgelegde ISD-maatregelen uiteindelijk geen succes waren op het gebied van hulpverlening, wil verdachte de kans krijgen om af te kicken in de vorm van een voorwaardelijke ISD-maatregel, met als bijzondere voorwaarde (onder meer) een opname in een kliniek.
Alhoewel de rechtbank verdachte in september 2019 ook een kans heeft gegeven door hem toen geen ISD-maatregel maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, was die volledige vrijheid voor verdachte om zijn verslaving aan te pakken wellicht wat te hoog gegrepen. Een voorwaardelijke ISD-maatregel zorgt echter voor een fikse stok achter de deur, terwijl verdachte in de tussentijd weer aan het werk kan en op het adres van een vriend kan verblijven. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is niet passend. De raadsman heeft in dit kader gewezen op het voorstel van de reclassering om verdachte, in geval van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, te plaatsen in een instelling voor personen met ernstige psychiatrische problematiek en een verstandelijke beperking, terwijl daarvan bij verdachte geen sprake zou zijn. Zo zou verdachte binnen een ISD-maatregel niet op een hem passende plek terecht komen. Bovendien vreest de raadsman dat de coronamaatregelen ertoe leiden dat verdachte maanden in kale detentie zal verblijven voordat hij daadwerkelijk aan de maatregel kan beginnen. Dat maakt het opleggen van de maatregel in dit geval, voor een relatief klein vergrijp, disproportioneel.
Subsidiair verzoekt de verdediging een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging om de voorlopige hechtenis van de duur van de (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel af te trekken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank overweegt dat diefstal een hinderlijk feit is, waarbij vaak schade en overlast voor het slachtoffer wordt veroorzaakt. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het ISD-trajectconsult van het NIFP van 30 januari 2020, opgemaakt door psychiater i.o C.D.E. de Jonge. In dit rapport concludeert zij dat geen sprake is van contra-indicaties voor het opleggen van een ISD-maatregel. Verder staat er – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij verdachte is sprake van een langdurig bestaande stoornis in cocaïnegebruik. In het verleden zou volgens het rapport ook sprake zijn geweest van een stoornis in alcoholgebruik. In 2016 is verdachte ‘Pro Justitia’ onderzocht en werd verdachte gediagnosticeerd met onder meer een antisociale persoonlijkheidsstoornis. In mei 2015 is een intelligentieonderzoek gedaan, waarbij het niveau van het intellectueel functioneren van verdachte werd geschat op beneden gemiddeld niveau (TIQ=85).
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 2 maart 2020, opgemaakt door R. Nuyens. In dit rapport staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende.
Verdachte wordt beschouwd als een veelpleger op het gebied van vermogensdelicten. Hij kreeg meermalen een drang- en dwangkader opgelegd. Verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte ISD-criteria. Het risico op recidive en onttrekking aan voorwaarden is hoog. Verdachte kampt met dakloosheid en psychosociale- en verslavingsproblematiek. Er zijn geen beschermende factoren. Eerdere verslavingstrajecten werden door hem voortijdig beëindigd. Oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen, teneinde zijn recidive in delictgedrag en gerelateerd harddrugsgebruik een halt toe te roepen.
Geadviseerd wordt tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. In dat kader kan verdachte worden gemotiveerd om mee te werken aan een langdurige klinische verslavings-behandeling en kan aansluitend worden gezocht naar een beschermde woonvoorziening gelegen buiten de Randstad en haar gebruikersscéne. Plaatsing in Hoeve Boschoord en aansluitend Oranjeborg is mogelijk aangewezen. Gelet op de hoge mate van onmacht is de kans aanwezig dat verdachte ook in het kader van de ISD-maatregel niet-responsief is voor hulpverlening. In dat geval wordt voldaan aan het primaire doel van de maatregel ISD: voorkoming van recidive gedurende de intramurale fase.
Verder heeft de rechtbank aanvullend kennisgenomen van de e-mailberichten van R. Nuyens en zijn collega P. van Doleweerd van 23 april 2020, waarin zij de door de raadsman van verdachte gestelde vragen beantwoorden. In deze e-mails staat – zakelijk weergegeven – (onder meer) dat verdachte tijdens periodes van detentie motivatie laat zien om te werken aan zijn verslavingsproblematiek. Eenmaal in vrijheid lukt het hem niet om zijn motivatie te bestendigen. Er volgt dan spoedig een terugval in delictgedrag en middelengebruik. De wil om zijn verslaving aan te pakken is er verdachte wel, maar hij beschikt niet over de benodigde vaardigheden. In het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel zou sprake zijn van gedragsvrijheid waardoor de kans op recidive vermoedelijk onvermijdelijk is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 25 maart 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 24 januari 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten.
Alhoewel de rechtbank niet twijfelt aan de motivatie van verdachte om te werken aan zijn verslavingsproblematiek, is verdachte hiertoe herhaaldelijk niet in staat gebleken. Aan verdachte is meermalen de kans geboden, binnen een vrijwillig of voorwaardelijk kader, om aan zijn verslavingsproblematiek te werken. Zo heeft de rechtbank in september 2019 hem nog de kans gegeven om uit zichzelf een behandeltraject bij de Spetse Hoeve van Terwille verslavingszorg te ondergaan, in plaats van hem de ISD-maatregel op te leggen. Hij had een concreet plan en was gemotiveerd. Verdachte heeft deze kans echter toch niet weten te benutten en tot een behandeltraject is het niet gekomen. Vervolgens heeft verdachte een terugval gehad in zijn verslaving en heeft hij opnieuw een strafbaar feit gepleegd. Verdachte verklaart dat het niet slagen van het door hem geplande traject kwam omdat hij niet over een identiteitsbewijs beschikte, maar van serieuze inspanningen om zijn plan toch te laten slagen is onvoldoende gebleken. Dit terwijl hij wist dat als hij weer de mist in zou gaan, de ISD-maatregel (weer) in beeld zou komen, zoals door de rechtbank in september 2019 ook expliciet is overwogen.
Het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel met een klinische opname als bijzondere voorwaarde, is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen reëel alternatief om verdachte te bewegen tot gedragsverandering.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist en zal zij daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn (hardnekkige verslavings-)problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Om die reden zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684366-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 september 2018 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam. Verdachte is hierbij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met bevel dat een deel van deze straf, groot één week, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank is echter – met de officier van justitie – van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis, aangezien er een ISD-maatregel wordt opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/684366-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2020.
[...]

[...]

[...]

3.[...]