Beoordeling
6. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] , na de brief van 30 oktober 2018, met haar heeft onderhandeld over wijziging van de huurovereenkomst. Daarbij heeft [eiseres] in april 2019 aangezegd een huurprijsherzieningsprocedure op grond van artikel 7:303 BW te zullen gaan voeren. Dat duidt op een voortzetting van de huurrelatie en niet op beëindiging daarvan. [gedaagde] mocht er vanuit gaan dat de kwestie over het gebruik van het gehuurde gedurende de wintermaanden geen punt van conflict meer was. [eiseres] heeft haar recht verwerkt om nu toch vorderingen op die kwestie over het gebruik van het gehuurde te baseren.
7. Dat verweer treft geen doel. Het enkele feit dat [eiseres] in het kader van onderhandelingen over de huurovereenkomst onder meer een voorstel aan [gedaagde] heeft gedaan over een verhoging van de huurprijs en daarbij heeft vermeld dat zij een huurprijsherzieningsprocedure zou starten, is van onvoldoende betekenis en gewicht om te concluderen dat [gedaagde] daaraan de verwachting heeft kunnen ontlenen dat [eiseres] geen enkel (ander) gevolg zou verbinden aan de manier waarop het gehuurde gedurende de wintermaanden werd gebruikt.
8. Vast staat dat over het gebruik van het gehuurde gedurende de wintermaanden 2014-2015 overleg is gevoerd tussen de Key en het [gedaagde] . De verkoop van Indiase curry’s in het gehuurde, door een derde (beiden in afwijking van hetgeen in de huurovereenkomst en Algemene Bepalingen is vastgelegd), had de instemming van de Key, zij het dat de Key daaraan een aantal voorwaarden heeft verbonden waarmee het [gedaagde] heeft ingestemd.
9. In mei 2015 heeft een (evaluatie)gesprek plaatsgevonden. [gedaagde] voert aan dat daarbij met de Key is afgesproken:
(i.) dat zij het gehuurde ook in de toekomst gedurende de wintermaanden aan een andere ondernemer mocht onderverhuren;
(ii.) dat die andere ondernemer in het gehuurde (een) activiteit(en) kon verrichten waarmee werd afgeweken van de overeengekomen bestemming;
zolang het [gedaagde] zich aan de voorwaarden uit de e-mail van 25 september 2014 zou houden en er geen klachten waren. [eiseres] betwist dat die afspraak is gemaakt.
10. Zowel [gedaagde] als [eiseres] hebben e-mails en schriftelijke verklaringen in het geding gebracht waaruit volgens hun blijkt dat de door [gedaagde] gestelde afspraak in mei 2015, zoals hiervoor weergegeven, wel/niet is gemaakt. De bewijslast dat die afspraak met de Key is gemaakt, rust op [gedaagde] . Dat door haar te leveren bewijs ligt niet reeds in de overgelegde bewijsstukken besloten.
11. Naast de vraag of in mei 2015 de afspraak waarop [gedaagde] zich beroept met de Key is gemaakt, kan voor de beoordeling van de vordering van belang zijn of de flankerende voorwaarden met betrekking tot het gebruik van het gehuurde gedurende de wintermaanden die aan de afspraak daarover waren verbonden en die reeds waren vastgelegd in de e-mail van 25 september 2014, door [gedaagde] in acht zijn genomen. Overtreding van die voorwaarden door [gedaagde] is door [eiseres] pas bij de mondelinge behandeling aan de orde gesteld (pleitaantekeningen sub 17) en mede aan haar vordering ten grondslag gelegd. Een dergelijke, impliciete wijziging van de grondslag van de eis, in dat stadium van de procedure, is echter in strijd met de eisen van een goede procesorde en stuit af op het bepaalde in artikel 130 Rv. Beoordeling van deze stelling van [eiseres] blijft daarom achterwege.
12. Indien na bewijslevering (naar wordt aangenomen: door het horen van getuigen) geoordeeld moet worden dat niet is komen vast te staan dat een afspraak met de Key is gemaakt zoals door [gedaagde] gesteld, is het gevolg daarvan dat geconcludeerd moet worden dat [gedaagde] , gelet op de activiteiten die gedurende de wintermaanden 2015 – 2016, 2016 – 2017 en 2017 – 2018 door derden in het gehuurde zijn ondernomen, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en Algemene Bepalingen. In dat geval moet worden beoordeeld of de huurovereenkomst om die reden moet worden ontbonden en of [gedaagde] de contractuele boete en schadevergoeding in de vorm van winstafdracht verschuldigd is.
Ontbinding en ontruiming
13. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de uitkomst van het (evaluatie)gesprek met de Key in mei 2015 over de wijze van gebruik van het gehuurde in de wintermaanden 2014 – 2015 positief was. Het gebruik van het gehuurde in de daarop volgende winters borduurde dus voort op de wijze van gebruik in de wintermaanden 2014 – 2015, na een positieve evaluatie daarvan en dient in dat perspectief te worden gezien. In dat opzicht is de [eiseres] gestelde tekortkoming van een bijzondere aard. Daarbij komt dat die tekortkoming ook van relatief geringe betekenis is gebleken. [eiseres] heeft namelijk, overigens pas nadat zij daar naar werd gevraagd bij de mondelinge behandeling, uitsluitend naar voren gebracht dat onderverhuur nu eenmaal contractueel niet mag en dat zij zich afvraagt of zij wel met een professionele huurder heeft te maken nu deze – althans volgens [eiseres] – in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [eiseres] in concreto enig nadeel heeft ondervonden van de door haar gestelde tekortkoming, heeft zij echter niet naar voren gebracht en zijn ook niet gebleken. De gevolgen van ontbinding van de huurovereenkomst voor [gedaagde] zijn daarentegen groot en zwaarwegend. Zij verliest daarmee de mogelijkheid haar onderneming te exploiteren in de bedrijfsruimte waaraan, gelet op de plaats die het [gedaagde] op die locatie inneemt, een belangrijk deel van de goodwill van de onderneming is gekoppeld.
14. Dit alles leidt ertoe dat indien na bewijslevering geconcludeerd moet worden dat, zoals [eiseres] heeft gesteld, sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen door [gedaagde] , die tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bewijslevering in verband met de vordering van [eiseres] tot ontbinding van de huurovereenkomst kan om die reden achterwege blijven.
Contractuele boete
15. Om dezelfde redenen en gronden die hiervoor in rechtsoverweging 13 zijn weergegeven wordt de door [eiseres] gevorderde contractuele boete gematigd tot nihil omdat de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Die boete is in verhouding tot het verwijt dat aan [gedaagde] te maken is en de nadelige gevolgen die [eiseres] daarvan heeft ondervonden disproportioneel en leidt tot een onaanvaardbaar resultaat.
16. Ook hier heeft dus te gelden dat bewijslevering naar de vraag of [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen achterwege kan blijven. Het resultaat van die bewijslevering kan immers niet leiden tot toewijzing van de door [eiseres] gevorderde contractuele boete.
Schadevergoeding/winstafdracht
17. Strekking van artikel 6:104 BW is dat onredelijk kan zijn om ongeoorloofde ten koste van een ander verkregen winst aan de verkrijger te laten, terwijl door die ander vermoedelijk wel schade is geleden, maar deze naar haar aard niet goed bewijsbaar is. In dat geval kan de rechter de schade begroten op het bedrag van de winst of een gedeelte daarvan zodat concreet nadeel bij onzekerheid niet door eiser behoeft te worden aangetoond. Dit betekent dat geen plaats is voor toepassing van artikel 6:104 BW indien in het geheel geen schade is geleden.
18. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 13 reeds is overwogen zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat [eiseres] in concreto enig nadeel heeft ondervonden van de door haar gestelde tekortkoming van [gedaagde] . Dat betekent, dat voor zover die tekortkoming van [gedaagde] na bewijslevering zou komen vast te staan, de vordering van [eiseres] tot winstafdracht desondanks niet toewijsbaar is.
Slotsom
19. De vorderingen van [eiseres] zijn op grond van het voorgaande niet toewijsbaar. Voor de beoordeling daarvan behoeft geen onderzoek door bewijslevering plaats te vinden naar de vraag of [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
20. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.