Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
de besloten vennootschap SVP Distributie & Levering B.V.
[gedaagde]
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
€ 102,67 over de maanden februari en maart 2019, een jaarafrekening á € 62,80 over de periode 9 juli 2018 tot 30 december 2018, een eindafrekening á € 117,97 over de periode 30 december 2018 tot 16 maart 2019 en een creditnota á € 100,67 (met betrekking tot de maand maart 2019).
a. een schriftelijke overeenkomst, door gedaagde partij getekend op 20 augustus 2018;
c. de facturen waarvan zij betaling vordert en waaruit volgt dat vanaf 9 juli 2018 met de levering van warmte is begonnen;
d. een afmeldformulier waarin is vermeld dat gedaagde partij op 16 maart 2019 is verhuisd;
f. een niet gepersonaliseerd of gedateerd welkomstbericht waarin wordt verwezen naar onder meer een tarievenblad dat niet is overgelegd.
- niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen terwijl dat voor de beoordeling wel van belang is;
- de levering van warmte is aangevangen ruim 5 weken voordat een overeenkomst door gedaagde partij (met een natte handtekening, zo volgt uit de overgelegde overeenkomst) is getekend;
- uit de stellingen en stukken niet kan worden afgeleid dat en/of wanneer eisende partij aan gedaagde partij op juiste en volledige wijze alle, althans de meest essentiële precontractuele informatie als bedoeld in artikel 6: 230M lid 1 BW heeft verstrekt;
- niet duidelijk is of een tarievenblad met vaste en variabele kosten aan gedaagde partij is verstrekt;
- en over het herroepingsrecht als bedoeld in artikel 6:230m lid sub h BW niets is gesteld of gebleken, noch dat gedaagde partij uitdrukkelijk heeft verzocht met de levering van warmte te beginnen binnen de wettelijke bedenktijd, kan er niet van worden uitgegaan dat eisende partij aan zowel haar precontractuele als contractuele informatieverplichtingen jegens gedaagde partij heeft voldaan. Voorts wordt op grond van voorgaande aangenomen dat de ontbindingstermijn ingevolge artikel 6:230o lid 2 BW met ten hoogste 12 maanden is verlengd. Nu de overeenkomst binnen deze termijn door gedaagde is opgezegd, kan daarom niet worden aangenomen dat voor de levering van warmte enige betalingsverplichting is ontstaan voor gedaagde partij, zie artikel 6:230s lid 5 sub a BW.