ECLI:NL:RBAMS:2020:2627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
8012745 CV EXPL 19-18751
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van (pre)contractuele informatieverplichtingen bij overeenkomst tot levering van warmte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen SVP Distributie & Levering B.V. (eisende partij) en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 185,44 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst tot levering van warmte. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij een overeenkomst had gesloten, maar de rechter oordeelde dat niet duidelijk was op welke wijze deze overeenkomst tot stand was gekomen. De eisende partij had een aantal documenten overgelegd, waaronder een schriftelijke overeenkomst, facturen en algemene voorwaarden, maar de rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde partij op de juiste wijze was geïnformeerd over de precontractuele informatieverplichtingen. De rechter stelde vast dat de gedaagde partij een consument was en dat de eisende partij niet had voldaan aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 6:230m, 6:230t en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor kon de rechter niet aannemen dat er een betalingsverplichting voor de gedaagde partij was ontstaan. De vordering van de eisende partij werd afgewezen en deze werd belast met de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8012745 CV EXPL 19-18751
vonnis van: 28 mei 2020
fno.: 534

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap SVP Distributie & Levering B.V.

gevestigd te Purmerend
eisende partij
gemachtigde: H.J. Jansen
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 3 oktober 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier met de daarin genoemde stukken in het geding te brengen en een kopie daarvan aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat deze daarop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 31 oktober 2019 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Eisende partij vordert - na vermindering van eis - betaling van € 185,44 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten. De hoofdsom bestaat uit de termijnfacturen à
€ 102,67 over de maanden februari en maart 2019, een jaarafrekening á € 62,80 over de periode 9 juli 2018 tot 30 december 2018, een eindafrekening á € 117,97 over de periode 30 december 2018 tot 16 maart 2019 en een creditnota á € 100,67 (met betrekking tot de maand maart 2019).
Eisende partij stelt dat gedaagde partij met haar schriftelijk óf online een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot de levering van warmte, die door opzegging door gedaagde partij is geëindigd. Eisende partij heeft – voor zover van belang – de volgende stukken overgelegd:
a. een schriftelijke overeenkomst, door gedaagde partij getekend op 20 augustus 2018;
b. algemene voorwaarden (versie 2014);
c. de facturen waarvan zij betaling vordert en waaruit volgt dat vanaf 9 juli 2018 met de levering van warmte is begonnen;
d. een afmeldformulier waarin is vermeld dat gedaagde partij op 16 maart 2019 is verhuisd;
e. aanmaningen;
f. een niet gepersonaliseerd of gedateerd welkomstbericht waarin wordt verwezen naar onder meer een tarievenblad dat niet is overgelegd.
3. Uit de stellingen en stukken van eisende partij kan niet worden afgeleid hoe de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Onaannemelijk is evenwel dat de overeenkomst binnen de verkoopruimte van eisende partij is gesloten nu gesteld noch gebleken is dat eisende partij over een dergelijke verkoopruimte beschikt. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat op de onderhavige overeenkomst de pre- en contractuele informatieverplichtingen van artikel 6: 230m BW jo 6:230t BW (bij een overeenkomst buiten de verkoopruimte) óf jo 6:230v BW (bij een overeenkomst op afstand) van toepassing zijn.
4. Vastgesteld wordt dat gedaagde partij een consument is, zodat ambtshalve moet worden getoetst of eisende partij aan deze (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en of sprake is van een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden dan wel van oneerlijke handelspraktijken.
5. Nu eisende partij:
- niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen terwijl dat voor de beoordeling wel van belang is;
- de levering van warmte is aangevangen ruim 5 weken voordat een overeenkomst door gedaagde partij (met een natte handtekening, zo volgt uit de overgelegde overeenkomst) is getekend;
- uit de stellingen en stukken niet kan worden afgeleid dat en/of wanneer eisende partij aan gedaagde partij op juiste en volledige wijze alle, althans de meest essentiële precontractuele informatie als bedoeld in artikel 6: 230M lid 1 BW heeft verstrekt;
- niet duidelijk is of een tarievenblad met vaste en variabele kosten aan gedaagde partij is verstrekt;
- en over het herroepingsrecht als bedoeld in artikel 6:230m lid sub h BW niets is gesteld of gebleken, noch dat gedaagde partij uitdrukkelijk heeft verzocht met de levering van warmte te beginnen binnen de wettelijke bedenktijd, kan er niet van worden uitgegaan dat eisende partij aan zowel haar precontractuele als contractuele informatieverplichtingen jegens gedaagde partij heeft voldaan. Voorts wordt op grond van voorgaande aangenomen dat de ontbindingstermijn ingevolge artikel 6:230o lid 2 BW met ten hoogste 12 maanden is verlengd. Nu de overeenkomst binnen deze termijn door gedaagde is opgezegd, kan daarom niet worden aangenomen dat voor de levering van warmte enige betalingsverplichting is ontstaan voor gedaagde partij, zie artikel 6:230s lid 5 sub a BW.
6. De vordering wordt daarom afgewezen en eisende partij wordt belast met de proceskosten, aan de zijde van gedaagde partij begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde gesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.