Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiseres] van 1 februari 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord van de Bank van 22 mei 2019 met producties;
- het tussenvonnis van 20 november 2019;
- de akte overlegging nadere producties van de Bank;
- de akte vermeerdering c.q. wijziging van eis tevens akte overlegging producties met producties van [eiseres] ; en
- het proces-verbaal van comparitie van 3 maart 2020.
2.De feiten
3.Het geschil
primair) verjaring, dan wel (
subsidiair) schending van de klachtplicht.
4.De beoordeling
eerste schadecomponentbetreft de rente die vanaf het moment van overlijden van [naam] tot 1 april 2016 (de datum waarop de Bank de rente heeft verlaagd) door [eiseres] is betaald (in totaal een bedrag van € 43.026,04). [eiseres] stelt dat de renteverlaging naar 2,3% die met ingang van 1 april 2016 door de Bank is doorgevoerd, reeds vanaf het moment van het overlijden van [naam] had moeten ingaan, te weten op
tweede schadecomponentbetreft de teveel betaalde rente en de te laag uitgekeerde ORV vanwege een onjuist advies van de Bank over de ORV (in totaal een bedrag van € 469.347,87). [eiseres] stelt in dit verband dat de Bank ten aanzien van de eerste hypothecaire geldlening een ORV met een gelijkblijvend kapitaal voor de duur van dertig jaar had moeten afsluiten, zodat ten tijde van het overlijden van [naam] € 300.000 zou zijn uitgekeerd in plaats van (door de annuïtaire daling) € 141.239,05. De schade die hieruit voortvloeit is het verschil tussen beide bedragen vermeerderd met de dagrente, in totaal € 171.347,87. Daarnaast had de Bank moeten monitoren of de (door haar bij het aangaan van de tweede hypothecaire geldlening geadviseerde) verhoging van de ORV met
low profileafgedekt. Er is bewust voor een annuïtair dalende ORV gekozen, vanwege de financiële- en vermogenspositie van [eiseres] en [naam] . Ook werd verwacht dat het inkomen van [naam] nog substantieel zou stijgen. Er zijn destijds diverse varianten besproken en meerdere offertes opgevraagd; [eiseres] en [naam] hebben simpelweg voor de hoogste hypotheekverstrekking tegen de minste risicoafdekking geopteerd. De Bank voert aan dat geen sprake is geweest van overkreditering bij het aangaan van de hypothecaire geldleningen en dat overkreditering bij overlijden niet bestaat. De hypothecaire geldlening is immers gebaseerd en geaccordeerd op basis van cijfers (inkomens- en vermogensgegevens) verkregen door [naam] . Bank heeft daarbij uit voorzorg de jaargegevens van de bedrijfsresultaten van [naam] verlaagd en een conservatieve benadering gekozen om de financiële draagkracht van [eiseres] en [naam] te bepalen.
7.747,50(2,5 × tarief € 3.099,00)