ECLI:NL:RBAMS:2020:2779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
19/746
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het socialezekerheidsrecht voor Belgische werknemer gedetacheerd naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Belgische werknemer, werkzaam voor een Nederlands bedrijf, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De werknemer was van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019 gedetacheerd naar China, maar bleef in Nederland verzekerd voor sociale zekerheid op basis van het Chinees-Nederlands socialezekerheidsverdrag. De Sociale Verzekeringsbank weigerde aanvankelijk een verklaring af te geven voor de toepassing van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving, maar verklaarde later het bezwaar van de werknemer gegrond en herroepte het primaire besluit. De werknemer stelde beroep in tegen het bestreden besluit, waarin de Sociale Verzekeringsbank zijn standpunt wijzigde en stelde dat de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de werknemer onder de werkingssfeer van het verdrag viel en dat de Nederlandse wetgeving van toepassing bleef. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en gelastte de Sociale Verzekeringsbank om binnen zes weken een verklaring af te geven dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat de werknemer niet ongelijk behandeld mocht worden ten opzichte van zijn collega's die in Nederland wonen en dat de toepassing van de Belgische wetgeving in dit geval onredelijk zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/746

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser

(gemachtigden: mr. E.A.C. de Jong en B.J.G. van Vugt),
en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om voor eiser een verklaring af te geven tot toepassing van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving.
Bij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en op grond van artikel 11a van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746) een verklaring afgegeven dat eiser in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019 verzekerd is gebleven voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1.1.
Eiser heeft de Belgische nationaliteit en woont in België. Sinds 1 oktober 2014 werkt hij in Nederland voor de besloten vennootschap [bedrijf 1] . Van 1 oktober 2014 tot en met 31 juli 2018 was de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op eiser van toepassing op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) 883/2004 (hierna: de Verordening). [1] In dit artikellid is bepaald, kort gezegd, dat de wetgeving van het werkland van toepassing is.
1.2.
De werkgever heeft eiser van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019 uitgezonden naar China ( [bedrijf 2] ).
In verband met de uitzending naar China heeft de werkgever namens eiser op 8 augustus 2018 aan verweerder gevraagd om een verklaring af te geven dat eiser gedurende zijn werkzaamheden in China sociaal verzekerd blijft in Nederland.
1.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om voor eiser een verklaring af te geven tot toepassing van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving vanaf 1 augustus 2018. Als reden daarvoor is gegeven dat op eiser de socialezekerheidswetgeving van China van toepassing is, omdat dat het land is waar eiser werkt en omdat eiser ook niet in Nederland of in China woont.
1.4.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij een geslaagd beroep kan doen op het Verdrag tussen Nederland en China [2] (hierna: het Verdrag) en dat hij op grond van het Verdrag sociaal verzekerd blijft in Nederland voor de AOW, Anw en WW gedurende zijn werkzaamheden in China. Voor zover verweerder eiser hierin niet zou volgen, stelt eiser dat hij op grond van KB 746 sociaal verzekerd blijft in Nederland gedurende zijn werkzaamheden in China.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiser op grond van artikel 11a van KB 746 verzekerd is voor de Nederlandse sociale wetgeving voor de periode dat eiser voor zijn werkgever werkzaam is in China. Verweerder heeft bij het bestreden besluit een zogeheten
To Whom it may concern-verklaring afgegeven. Daarin staat dat eiser in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019 (hierna: de periode in geding) verplicht verzekerd is gebleven voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Standpunt van verweerder in beroep
2.1.
In beroep heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt niet langer gehandhaafd. In het aanvullend verweerschrift van 28 januari 2020 en op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op eiser in de periode in geding niet de Nederlandse maar de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is.
2.2.
Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2019 in de zaak-SF. [3] Uit dat arrest volgt volgens verweerder dat artikel 11, derde lid, onder e, van Verordening 883/2004 van toepassing is op een persoon die, zoals eiser, buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie arbeid verricht voor een werkgever die is gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de werknemer woont. In die situatie is dan de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar de werknemer zijn woonplaats heeft. In het geval van eiser betekent dit dat in de periode in geding de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Met het arrest SF heeft het Hof van Justitie volgens verweerder afstand genomen van eerdere jurisprudentie, waaronder het arrest Aldewereld [4] .
2.3.
De aanwijsregels van de Verordening hebben voorrang op de nationale regels, in dit geval artikel 11a van KB 746. Het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiser op grond van artikel 11a van KB 746 verzekerd was voor de Nederlandse sociale wetgeving wordt daarom niet langer gehandhaafd.
2.4.
Verder heeft verweerder gesteld dat het Verdrag tussen Nederland en China niet van toepassing is op eiser. Daartoe heeft verweerder, mede onder verwijzing naar zijn beleidsregels, het volgende aangevoerd.
Verweerder hanteert het uitgangspunt dat wanneer een persoon valt onder de personele werkingssfeer van een verdrag inzake sociale zekerheid, de territoriale werking van dit verdrag niet beperkt kan worden tot het territorium van de verdragsluitende partijen, tenzij in het verdrag anders is bepaald. Een persoon kan zich daarom ook op een verdrag inzake sociale zekerheid beroepen als hij woont buiten het grondgebied van één van de verdragsluitende partijen. Dit uitgangspunt geldt echter niet voor de toepassing van conflictregels. Verweerder stelt de eis dat met betrekking tot de toepassing van conflictregels iemand alleen onder de werkingssfeer van het Verdrag valt indien degene woonachtig is op het grondgebied van één van de verdragsluitende partijen. Anders zouden zich problemen kunnen voordoen als de woonstaat eveneens een bilaterale verdragsrelatie met het derde land onderhoudt. Als aanwijsregels in bilaterale verdragen geen territoriale werkingssfeer hebben, dan zou dit ertoe leiden dat verschillende en wellicht conflicterende aanwijsregels op een persoon van toepassing zouden zijn. Verweerder verwijst hierbij ook naar een uitspraak van deze rechtbank van 17 augustus 2011. [5]
2.5.
Verweerder heeft de rechtbank gevraagd het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door – overeenkomstig het primaire besluit – te beslissen dat eisers verzoek om afgifte van een A1-verklaring tot toepassing van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving wordt afgewezen.
Standpunt van eiser in beroep
3.1.
Eiser heeft zich in beroep primair op het standpunt gesteld dat hij onder de werkingssfeer van het Verdrag valt en dat hij op grond van artikel 6 van het Verdrag tijdens zijn uitzending naar China in Nederland sociaal verzekerd is gebleven.
3.2.
De door verweerder in zijn beleid gehanteerde inperking, dat iemand die buiten het grondgebied van de verdragsstaten woont zich niet op de conflictregels van een verdrag kan beroepen, is volgens eiser niet rechtsgeldig. Niet relevant is waar hij woont, omdat het Verdrag niet de eis stelt dat hij inwoner van één van de verdragsstaten moet zijn. Ook is van een rechtsconflict, zoals verweerder dat schetst, geen sprake omdat geen verdrag inzake de sociale zekerheid tussen België en China is gesloten. Eiser vindt het disproportioneel om hem categorisch de toegang tot het Verdrag en de bijbehorende bescherming te onthouden, uitsluitend op grond van een hypothetische angst. Bovendien voorziet het Verdrag in artikel 11 in een woonplaatsfictie. Dat betekent dat het Verdrag een aparte omschrijving van de territoriale werkingssfeer kent. Aan de beperking van de toepassing van de conflictregels wordt in het geheel niet toegekomen, omdat eiser volgens artikel 11 geacht moet worden in Nederland te wonen.
Eiser vindt verder dat zijn situatie op belangrijke punten verschilt met de situatie van de betrokkene in de uitspraak van deze rechtbank uit 2011, waarnaar verweerder heeft verwezen. Zo werkte de werknemer in die andere zaak in meerdere landen en was hij aan de wetgeving van meerdere landen onderworpen. Dat is bij eiser niet het geval.
3.3.
De nadelen die eiser ondervindt, gelden niet voor zijn collega’s die in Nederland wonen en door dezelfde werkgever naar China worden uitgezonden. Het onthouden van toegang tot het Verdrag houdt daarom een belemmering in van het vrij verkeer van werknemers binnen de EU en leidt tot discriminatie.
3.4.
Uitsluiting van eiser vanwege het enkele feit dat hij voorafgaand aan zijn uitzending niet in Nederland, maar in België woonachtig was, is volgens eiser bovendien onredelijk bezwarend. Dat druist in tegen het eigenlijke doel van het Verdrag, namelijk het continueren van de socialezekerheidswetgeving voor betrokkenen en het bevorderen van mobiliteit tussen beide verdragstaten. Zo nodig moet in overleg worden getreden met de Chinese autoriteiten om tot een uitzonderingsovereenkomst op basis van artikel 16 van het Verdrag te komen.
3.5.
Over de aanwijsregels van de Verordening en de betekenis van het arrest SF heeft eiser gesteld dat dat arrest een zeevarende betrof die uitsluitend buiten het grondgebied van de EU werkzaam was. Dat is een heel andere situatie dan die van eiser. De restbepaling van artikel 11, derde lid, onder e, van de Verordening, is alleen van toepassing als één van de situaties onder artikel 11, derde lid, onder a tot en met d, zich niet voordoet. De restbepaling heeft niet tot doel om een bestaande rechtspositie te wijzigen. Eisers sociale verzekering in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden verricht (Nederland) op grond van artikel 11, eerste lid, onder a, van de Verordening verandert niet bij een tijdelijke uitzending naar een buiten de EU gelegen staat. Daarvoor zijn de banden die eiser had met het EU-grondgebied te sterk. Volgens eiser geldt daarom het arrest Aldewereld nog steeds.
De aanwijsregels van artikel 11, derde lid, van de Verordening wijken pas indien een bilateraal verdrag tussen de EU-werkstaat en de tijdelijke andere werkstaat daartoe dwingt. Het Verdrag biedt juist de mogelijkheid verzekerd te blijven in de uitzendstaat Nederland. Dit laatste is in lijn met het doel van de Verordening: het voorkomen van een kortdurende wisseling naar het sociale zekerheidsstelsel van een ander land om zodoende het vrij verkeer van werknemers te bevorderen. Indien eiser, zoals verweerder stelt, in België verzekerd zou zijn, zou dat voor korte duur onderworpenheid aan zowel het Belgische als het Chinese socialezekerheidsstelsel betekenen met alle administratieve lasten, impact op uitkeringen en financiële gevolgen van dien.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De van belang zijnde bepalingen van het Verdrag en van het Unierecht (de Verordening) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4.2.
Aangezien verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt niet langer handhaaft, zal de rechtbank het door verweerder in beroep ingenomen standpunt en hetgeen eiser daar tegenover heeft gesteld, beoordelen.
4.3.
De Verordening heeft tot doel de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten van de Europese Unie te coördineren. Op de relatie tussen (uitsluitend) één lidstaat en een derde land is de Verordening niet van toepassing. De Verordening laat dan ook onverlet de bevoegdheid van een lidstaat om bilaterale of multilaterale verdragen te sluiten met derde landen. Daarbij geldt overigens wel dat lidstaten zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) in gevaar kan brengen. Een bilateraal verdrag tussen een lidstaat en een derde land mag verder ook geen verplichtingen opleggen aan andere lidstaten die verder zouden gaan dan wat het gemeenschapsrecht eist.
4.4.
Met de sluiting van het Verdrag heeft Nederland gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de toepasselijkheid van het sociale zekerheidsrecht te regelen in de relatie tussen Nederland en China. Gesteld noch gebleken is dat Nederland hiermee zijn bevoegdheid, ook in relatie tot het Unierecht, te buiten is gegaan.
4.5.
Aangezien eiser als werknemer in Nederland is gedetacheerd naar China zal de rechtbank beoordelen of het Verdrag van toepassing is op eisers situatie.
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat eiser onder de personele werkingssfeer van het Verdrag valt, zoals omschreven in artikel 3 van het Verdrag, aangezien eiser onderworpen was aan de Nederlandse wetgeving voordat hij werd uitgezonden naar China.
4.7.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiser in België woont in dit geval geen grond vormt om hem een beroep op het Verdrag te ontzeggen.
In de eerste plaats biedt noch de tekst van het Verdrag noch de toelichtende nota steun voor deze uitleg. Zo stelt het Verdrag niet als voorwaarde dat de werknemer op het grondgebied van één van de verdragsluitende partijen moet wonen. In de tweede plaats is de door verweerder geschetste, hypothetische situatie van de toepasselijkheid van twee verschillende bilaterale verdragen en een mogelijk conflict tussen die verdragen in dit geval niet aan de orde. België heeft immers met China geen verdrag inzake sociale zekerheid, zodat zich in dit geval ook geen conflict kan voordoen.
4.8.
De uitspraak van deze rechtbank uit 2011, waarnaar verweerder heeft verwezen, kan verweerder evenmin baten. De situatie in die uitspraak verschilt wezenlijk van de situatie in deze zaak, omdat de betrokkene in die uitspraak juist niet onder de personele werkingssfeer van het daar aan de orde zijnde verdrag tussen Nederland en Zwitserland viel. Het Verdrag tussen Nederland en China stelt daarentegen niet de eis dat iemand onderdaan is van één van beide verdragsluitende staten.
4.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat eiser onder het toepassingsbereik van het Verdrag valt. Niet in geschil is dat in eisers geval is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 van het Verdrag, dat ziet op de detachering van werknemers. Toepassing van die bepaling leidt er dan toe dat op eiser in de periode in geding de wetgeving van Nederland van toepassing is gebleven. Onder die wetgeving wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van het Verdrag verstaan de wetgeving met betrekking tot de sociale verzekeringen inzake ouderdom, werkloosheid en nabestaanden.
4.10.
In de periode in geding wordt eisers sociaalverzekeringsrechtelijke positie dus bepaald door het Verdrag.
4.11.
De rechtbank volgt verweerder ook niet in diens stelling dat op grond van het Unierecht en het arrest SF toepassing van het socialezekerheidsrecht van het woonland is aangewezen vanaf het moment van eisers detachering naar China. De casus in het arrest SF verschilt namelijk van eisers situatie. Zo was in het arrest SF geen bilateraal verdrag aan de orde tussen het vestigingsland van de werkgever en het land waar de werkzaamheden feitelijk werden verricht. Reeds gelet op dit verschil ziet de rechtbank onvoldoende reden om aan te nemen dat de uitspraak in de zaak SF moet worden toegepast op de periode in geding in eisers situatie. Overigens merkt de rechtbank nog op dat de zeevarende in het arrest SF uitsluitend werkte buiten het grondgebied van de Europese Unie, terwijl eiser zowel vóór als ná zijn detachering in Nederland werkzaam was.
4.12.
Toepassing van artikel 11, derde lid, onder e, van de Verordening gedurende het jaar van eisers detachering, zoals door verweerder aangevoerd, zou in dit geval bovendien leiden tot een resultaat dat in strijd komt met de aan de Verordening ten grondslag liggende doelstellingen. Het zou namelijk betekenen dat eiser in de periode in geding niet langer in Nederland is verzekerd, maar (uitsluitend) gedurende dat jaar wordt onderworpen aan de Belgische socialezekerheidswetgeving en – naar mag worden aangenomen – ook aan de Chinese socialezekerheidswetgeving met alle bijbehorende administratieve lasten. Met deze wisseling van wetgeving wordt afbreuk gedaan aan het doel om zo veel mogelijk permanente socialezekerheidsbescherming te bieden door toepassing van één socialezekerheidswetgeving, en om cumulatie en versnippering van uitkeringen en premies te voorkomen. Ook zou het afbreuk doen aan het werklandbeginsel, dat op grond van de Verordening als hoofdregel geldt, en dat erop is gericht dat voor werknemers die in hetzelfde land werkzaam zijn dezelfde socialezekerheidswetgeving geldt en dezelfde premies verschuldigd zijn. Het zou bovendien ertoe leiden dat het vrij verkeer van werknemers wordt belemmerd, aangezien de nadelen die eiser en zijn werkgever ondervinden, niet gelden voor in Nederland wonende collega’s van eiser die door de werkgever naar China worden uitgezonden. Ook dit alles staat aan toepassing van artikel 11, derde lid, onder e, van de Verordening in de weg.
Conclusie en proceskosten
5.1.
Eiser is van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019 in Nederland verzekerd gebleven op grond van het Verdrag tussen Nederland en China.
5.2.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen met uitzondering van de daarin opgenomen vergoeding van proceskosten. De rechtbank ziet geen reden de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten, omdat daarin de toepasselijkheid van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving ten onrechte is gebaseerd op KB 746, waarbij een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat eiser (alleen) voor de Nederlandse volksverzekeringen verplicht verzekerd is gebleven. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en verweerder te gelasten binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan eiser een verklaring als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, van het Verdrag af te geven, zodat voor de Chinese autoriteiten duidelijk is dat het Nederlandse sociaalzekerheidsrecht van toepassing is voor zover het Verdrag daarin voorziet. [6] Verder zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
5.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder het aan eiser door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
5.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De in bezwaar gemaakte kosten zijn al vergoed in het bestreden besluit.
De kosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit met uitzondering van de daarin aan eiser toegekende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand;
  • herroept het primaire besluit, gelast verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan eiser een verklaring op grond van artikel 12, aanhef en onder b, van het Verdrag af te geven en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, voorzitter, en mr. T.L. Fernig-Rocour en mr. L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Het toepasselijke internationale recht

Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek China
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a. (…)
b. de uitdrukking „wetgeving”, (…) wat Nederland betreft, de in artikel 2, eerste lid, onderdeel ii, genoemde wet- en regelgeving;
(…).
Artikel 2. Reikwijdte van de wetgeving
1. Dit Verdrag is van toepassing op de wetgeving met betrekking tot de volgende sociale verzekeringen:
i. wat China betreft,
a. de basisouderdomsverzekering voor werknemers;
b. de werkloosheidsverzekering; en
ii. wat Nederland betreft,
a. ouderdom;
b. werkloosheid;
c. nabestaanden.
Artikel 3. Personele werkingssfeer
Tenzij anders aangegeven is dit Verdrag van toepassing op alle personen die onderworpen zijn aan de wetgeving van een van de verdragsluitende partijen alsmede op andere personen die rechten ontlenen aan deze personen.
Artikel 5. Algemene bepaling
Tenzij anders voorzien in dit Verdrag is op personen die als werknemer werkzaam zijn op het grondgebied van een verdragsluitende partij ter zake van dat dienstverband uitsluitend de wetgeving van die verdragsluitende partij van toepassing.
Artikel 6. Gedetacheerde werknemers
1. Wanneer een persoon op wie de wetgeving van een verdragsluitende partij van toepassing is en die ten minste een maand direct voorafgaand aan de detachering werkzaam was voor een werkgever met een plaats van bedrijfsuitoefening op het grondgebied van die verdragsluitende partij die daar normaal gesproken werkzaamheden uitvoert, door dezelfde werkgever wordt gedetacheerd om werkzaamheden te verrichten op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, is de werknemer uitsluitend onderworpen aan de wetgeving van de eerste verdragsluitende partij als zou deze werknemer werkzaam zijn op het grondgebied van de eerste verdragsluitende partij, mits de duur van deze detachering niet langer is dan 60 maanden.
2 Achtereenvolgende detacheringen van dezelfde werknemer binnen een tijdvak van 60 maanden gelden als één detachering, tenzij zij door een tijdvak van ten minste 12 maanden onderbroken zijn.
(…)
Artikel 11. Woonplaats
Een persoon die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag onderworpen is aan de wetgeving van Nederland wordt, wat betreft de verzekering ingevolge die wetgeving, beschouwd als wonend op het grondgebied van Nederland.
Artikel 12. Afgifte van verklaringen
In de omstandigheden omschreven in de artikelen 6 en 10 van dit Verdrag:
(…)
b. wordt, wanneer de wetgeving van Nederland dient te worden toegepast, uiterlijk 6 maanden na aanvang van de detachering door het bevoegde orgaan in Nederland de verklaring waarop vermeld staat dat de werknemer aan deze wetgeving is onderworpen, afgegeven en door de rechtspersoon in China waar de werknemer wordt gedetacheerd bij het bevoegde orgaan in China ingediend. De verklaring dient de geldigheidsduur ervan te vermelden.
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Artikel 11. Algemene regels
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. (…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
b) (…)
c) (…)
d) (…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
Artikel 12. Bijzondere regels
1. Degene die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever wordt gedetacheerd om voor zijn rekening werkzaamheden in een andere lidstaat te verrichten, blijft onderworpen aan de wetgeving van de eerstbedoelde lidstaat, mits de te verwachten duur van die werkzaamheden niet meer dan 24 maanden bedraagt en de betrokkene niet wordt uitgezonden om een andere gedetacheerde persoon te vervangen.
(…)
Artikel 16. Uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15
1. Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen.
(…)

Voetnoten

1.Voluit: Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
2.Voluit: Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek China (Trb. 2016,146). Dit Verdrag is in werking getreden op 1 september 2017 (Trb 2017, 93).
3.Zaak C-631/17 (ECLI:EU:C:2019:381).
4.Arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 1994 (Zaak C-60/93, ECLI:EU:C:1994:271).
5.Met zaaknummer AWB 10/5701 (niet gepubliceerd).
6.Verwoord in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder ii, van het Verdrag.