ECLI:NL:RBAMS:2020:2830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
13/033137-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door ex-partner met breekvoorwerp

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 januari 2020 zijn ex-vriendin heeft mishandeld en haar voordeur heeft vernield. De verdachte heeft met een breekvoorwerp, vermoedelijk een koevoet, de deur van de woning van zijn ex-vriendin geforceerd en is naar binnen gegaan. Tijdens deze confrontatie heeft hij haar tegen het hoofd geslagen, wat resulteerde in een bloedneus en andere verwondingen. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij getuigenverklaringen en de verklaring van het slachtoffer zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de mishandeling en de vernieling van de voordeur wel bewezen konden worden. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar is wel veroordeeld voor de mishandeling en de vernieling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 weken opgelegd, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/033137-20 (Promis)
Datum uitspraak: 2 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ter terechtzitting opgegeven inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres 1],
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (02-03-2012): [adres 2].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] (zijn, verdachtes, ex-vriendin) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een bijzettafel, althans met een hard voorwerp tegen het achterhoofd van voornoemde [persoon] heeft geslagen en/of
- voornoemde [persoon] tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon] (zijn, verdachtes, ex-vriendin) heeft mishandeld door
- met een bijzettafel, althans met een hard voorwerp tegen het achterhoofd van voornoemde [persoon] te slaan en/of
- voornoemde [persoon] tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
2. hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur en/of de inboedel van een woning gelegen aan de [adres 3], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [persoon] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde vernieling. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij in het bijzonder gewezen op de verklaring van getuige [getuige 1], tegen wie slachtoffer [persoon] (onder andere) verteld zou hebben dat haar ex-vriend een ‘bijzet’ op haar achterhoofd had geslagen en die een bult op het achterhoofd van [persoon] voelde en de verklaring van getuige [getuige 2], die een bult op het hoofd van [persoon] zag. De officier van justitie is van mening dat door met een bijzettafel of hard voorwerp tegen het hoofd, een kwetsbaar deel van het lichaam, te slaan, minimaal de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel wordt aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Allereerst heeft de raadsman betoogd dat voornoemde getuigenverklaring van [getuige 1] op zichzelf staat en niet ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen in het dossier. Dat maakt dat er onvoldoende bewijs is voor het tegen het hoofd slaan met een bijzettafel dan wel een ander hard voorwerp. Wat na uitstrepen daarvan als strafbare gedraging resteert, kan het primair ten laste gelegde, een poging tot zware mishandeling, niet dragen. Voor wat betreft die andere ten laste gelegde gedraging, het slaan of stompen, heeft de raadsman gewezen op de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring dat er slechts sprake zou zijn geweest van een duw. Nu duwen niet in het ten laste gelegde is opgenomen, moet verdachte vrijgesproken worden van het onder 1 ten laste gelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
3.3.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Tussen verdachte en slachtoffer [persoon], die tot kort voor het gebeurde een partnerrelatie hadden, ontstonden eind januari 2020 onderlinge spanningen, onder meer omdat verdachte spullen uit de woning van [persoon] wilde ophalen, maar daar naar zijn mening niet snel genoeg terecht kon. Op 30 januari 2020 is verdachte, voorzien van een breekvoorwerp, naar de woning van [persoon], gelegen aan de [adres 3], gegaan. Verdachte heeft de deur van de betreffende woning geforceerd en zich daarmee toegang tot de woning van slachtoffer [persoon] verschaft. Daarbij is forse schade aan de deur van de woning van [persoon] ontstaan. [2] [3] [4] In de woning heeft zich een fysieke confrontatie voorgedaan. De belangrijkste te beantwoorden vraag is wat die fysieke confrontatie heeft ingehouden.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Met de verdediging constateert de rechtbank dat het vermeende slaan met een bijzettafel dan wel een ander hard voorwerp, slechts volgt uit de getuigenverklaring van getuige [getuige 1]. Deze getuige verklaart dat slachtoffer [persoon] tegen haar gezegd zou hebben dat haar ex een bijzet (de rechtbank begrijpt: een bijzettafel) op haar achterhoofd geslagen had en dat zij zag dat een bijzet kapot op de vloer lag. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse komen volgt niet dat [persoon] tegen verbalisanten gesproken zou hebben over het slaan met een bijzettafel dan wel een ander hard voorwerp. Evenmin wordt in het betreffende proces-verbaal van bevindingen gesproken over het zien van een (al dan niet kapotte) bijzettafel. Ook op de bij het betreffende proces-verbaal van bevindingen gevoegde foto’s is geen kapotte bijzettafel te zien. Hoewel de rechtbank geen enkele aanleiding ziet om overigens aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] te twijfelen, is zij met de verdediging van oordeel dat de getuigenverklaring op dit cruciale punt geen ondersteuning vindt in het overige dossier. Gelet daarop acht de rechtbank in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het door verdachte tegen het hoofd van [persoon] slaan met een bijzettafel dan wel een ander hard voorwerp.
Anders dan de verdediging, komt de rechtbank wel tot bewezenverklaring van het tweede deel van de aan verdachte verweten gedraging, kort gezegd het slaan tegen het hoofd van [persoon]. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij slachtoffer [persoon] slechts een duw gegeven zou hebben. Dat zou volgens hem de (ook door hem waargenomen) bloedneus van [persoon] veroorzaakt kunnen hebben. Gelet op het overige in het dossier opgenomen bewijs, is de rechtbank echter van oordeel dat niet slechts sprake is geweest van een duw.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse komen volgt dat [persoon] tegen verbalisanten heeft verklaard dat zij geslagen is. [5] Ook uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat [persoon] tegen haar gezegd heeft geslagen te zijn. [6] [persoon] heeft dus kort na het gebeurde tegen meerdere mensen verklaard geslagen te zijn. Bovendien past het letsel van het slachtoffer niet bij de door verdachte beschreven toedracht. In dat kader overweegt de rechtbank dat zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] verklaren, naast eerdergenoemde bloedneus, ook een verwonding aan haar arm en bult op haar hoofd gezien te hebben. Getuige [getuige 1] verklaart naast de bloedneus een wond op de arm van [persoon] gezien te hebben [7] en voelt, als zij aan het achterhoofd van [persoon] voelt, een grote bult. [8] Getuige [getuige 2] verklaart gezien te hebben dat [persoon] wonden aan haar arm en een bult op het hoofd had. [9] En ook [persoon] zelf refereert aan letsel aan haar achterhoofd: in een door de politie uit de telefoon van verdachte uitgelezen WhatsApp gesprek tussen verdachte en [persoon] valt te lezen dat verdachte de avond na het incident aan haar vraagt hoe het met haar gezicht gaat, waarop zij antwoordt dat het wel gaat en pijn doet, maar dat haar achterhoofd
fucked upis en dat zij het gevoel heeft dat zij vandaag wat dingetjes vergeet. [10] Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het letsel van [persoon] ten minste heeft bestaan uit een bloedneus, een verwonding aan haar arm en een bult op de achterzijde van haar hoofd. Dat letsel past naar het oordeel van de rechtbank niet bij het geven van één duw. Het letsel past aanmerkelijk beter bij een scenario waarin [persoon] (ook) geslagen is. Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat ook de inhoud van voornoemd WhatsApp gesprek tussen verdachte en [persoon], waarin verdachte voorafgaande aan het hem verweten feit meermaals (in diverse, niet mis te verstane bewoordingen) aankondigt [persoon] te zullen gaan slaan, [11] bijdraagt aan de overtuiging dat [persoon] door verdachte geslagen is. Gelet op voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [persoon] tegen het hoofd geslagen heeft.
De rechtbank is van oordeel dat slaan tegen het hoofd zonder daarbij gebruik te maken van (bijvoorbeeld) een hard voorwerp doorgaans niet leidt tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Van feiten of omstandigheden die dat in deze zaak anders maken, is de rechtbank niet gebleken. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Wel wettig en overtuigend bewezen acht de rechtbank de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
3.3.3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in de dossiers aanwezige bewijsmiddelen en mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte de onder 2 laste gelegde vernieling van een voordeur heeft begaan. [12] [13] [14] Ten aanzien van de eveneens ten laste gelegde vernieling van de inboedel van de woning oordeelt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende duidelijk wordt wat vernield zou zijn en door wie die vernieling zou zijn gepleegd. Van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
op 30 januari 2020 te [plaats] [persoon] (zijn, verdachtes, ex-vriendin) heeft mishandeld door voornoemde [persoon] tegen het hoofd te slaan;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 30 januari 2020 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur van een woning gelegen aan de [adres 3], dat aan een ander, te weten aan [persoon] toebehoorde, heeft vernield.
De rechtbank baseert deze beslissing op de in rubriek 3.3. weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebruikte bewijsmiddelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte - ook indien de rechtbank tevens het onder 1 ten laste gelegde bewezen acht - al te lang vastgezeten heeft. Het gerechtshof heeft in haar beschikking van 15 april 2020 aangegeven dat detentie door het coronavirus meer belastend is. Daarnaast hebben verdachte en [persoon] de ruzie een dag later bijgelegd en staat verdachte sinds een paar weken ingeschreven op het nieuwe adres van [persoon].
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met behulp van een breekvoorwerp, waarschijnlijk een daartoe speciaal geleende koevoet, de deur van zijn ex-vriendin [persoon] geforceerd, zich toegang tot haar woning verschaft en haar vervolgens mishandeld door haar tegen het hoofd te slaan.
De situatie die de politie ter plaatse aantrof, is zeer zorgwekkend te noemen. [persoon] vertelde dat verdachte de deur van haar woning met een koevoet opengebroken had en haar geslagen had. De gehele vloer was besmeurd met bloed, er zaten bloedvegen op de muren en door de gehele woning lagen glasscherven. [persoon] had een bloedneus, een grote bult op haar achterhoofd en verwondingen aan haar arm.
Eerder die dag had [persoon] op het politiebureau haar zorgen over verdachte geuit. Zij was bang dat het uit de hand zou gaan lopen en gaf aan al meerdere keren door verdachte te zijn mishandeld. De volgende dag wilde [persoon] geen aangifte doen, omdat zij bang was dat het alleen maar erger zou worden.
Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de lichamelijke integriteit van [persoon] geschonden, maar vermoedelijk ook angst aangejaagd bij de overige bewoners van het studentencomplex. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 februari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor agressiedelicten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 09 april 2020. De reclassering geeft aan dat ten aanzien van agressiedelicten sprake is van een delictpatroon bij verdachte. Doordat verdachte geen inzicht geeft in de factoren die hebben geleid tot onderhavig delict, is het voor de reclassering moeilijk om vast te stellen wat de risicofactoren zijn. Er is sprake van een verstandelijke beperking, wat zorgt voor een beperkt inzicht van verdachte in zijn handelen en probleemoplossend vermogen. Dit zou mogelijk kunnen resulteren in agressief gedrag. Een eerder toezicht in 2013 is negatief beëindigd, omdat verdachte zijn afspraken niet nakwam. Gezien de agressiedelicten en het delictpatroon zou een ambulante behandelverplichting een voor de hand liggende interventie zijn, doch de ontvankelijkheid voor een toezicht en/of hulpverlening is laag. Uit de gesprekken met de reclassering wordt opgemaakt dat verdachte geen problemen ervaart in zijn dagelijks leven en hij de relatie met zijn partner voortzet. Dit wordt bevestigd door de partner van verdachte. De aangeboden hulp vanuit Veilig Thuis wordt door hen beiden niet aangegrepen, waardoor Veilig Thuis het traject heeft beëindigd. De reclassering is van mening dat het risico op herhaling van huiselijk geweld in de huidige relatie hoog is. Zij zien echter geen mogelijkheden tot het adviseren van interventies die bij zullen dragen aan gedragsverandering of vermindering van recidive.
Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling niet bewezen en wijkt daarom bij de straftoemeting af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert - middels een vordering d.d. 21 februari 2020 - vergoeding van de schade aan haar deur. De benadeelde partij heeft echter geen bedrag ingevuld en geeft aan dat zij nog in afwachting is van een bericht van de verhuurder. Ter terechtzitting is de benadeelde partij niet verschenen.
De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren, aangezien zij geen concreet geldbedrag heeft ingevuld en moeilijk in te schatten is wat een redelijk en billijk bedrag is.
De raadsman heeft geen standpunt over de vordering van de benadeelde partij ingenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 4 weken, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart [persoon] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 19 mei 2020, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven: Het klopt dat ik 30 januari 2020 naar de woning van [persoon] ben gegaan. Ik heb met een breekvoorwerp haar deur geforceerd en ben naar binnen gegaan. Het zou goed kunnen dat de deur daardoor beschadigd is geraakt.
3.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met nummer PL1300-2020022596-3 van 31 januari 2020, doorgenummerde pag. B 02, 2e alinea, laatste zin, die begint met “Wij zagen dat de deur…” en laatste alinea, 1e en 2e zin, die beginnen met “[persoon] vertelde ons…”
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2020022596-5 van 4 februari 2020, doorgenummerde pag. B 16, 1e alinea, 18e zin, die begint met “Ik zag dat haar voordeur…”
5.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met nummer PL1300-2020022596-3 van 31 januari 2020, doorgenummerde pag. B 02, laatste alinea, 1e zin, die begint met “[persoon] vertelde ons…”
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2020022596-5 van 4 februari 2020, doorgenummerde pag. B 17, 3e alinea, 8e zin, die begint met “Ik vroeg wat er aan de hand was…”
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2020022596-5 van 4 februari 2020, doorgenummerde pag. B 17, 2e alinea, 14e en 15e zin, die beginnen met “Ik zag dat het bloed…”
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2020022596-5 van 4 februari 2020, doorgenummerde pag. B 17, 3e alinea, 10e zin, die begint met “Ik voelde aan haar achterhoofd…”
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] met nummer PL1300-2020022596-10 van 6 februari 2020, doorgenummerde pag. B 19, 2e alinea, 7e zin, die begint met “Ik zag dat [persoon] wonden…”
10.Proces-van bevindingen Uitlezen telefoon [verdachte] met nummer PL1300-2020022596-23 van 18 mei 2020, bijlage 1, pag. 26, berichten genummerd 380 t/m 383, die beginnen met “En hoe is het met je gezicht…”
11.Proces-van bevindingen Uitlezen telefoon [verdachte] met nummer PL1300-2020022596-23 van 18 mei 2020, bijlage 1, pag. 5, bericht genummerd 73, “Wil je echt slaan nu”, pag. 6, bericht genummerd 80, “Ga je echt iets aan doen”, pag. 10, bericht genummerd 135, “Ga je kk hoofd breken”, pag. 11, bericht genummerd 151, “Klappen komen derbij”, pag. 12, berichten genummerd 169 en 173, “Ga je zomaar slaan” resp. “Ga je hele gezicht stuk slaan”
12.De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 19 mei 2020, ondermeer inhoudende, zakelijk weergegeven: Het klopt dat ik 30 januari 2020 naar de woning van [persoon] ben gegaan. Ik heb met een breekvoorwerp haar deur geforceerd en ben naar binnen gegaan. Het zou goed kunnen dat de deur daardoor beschadigd is geraakt.
13.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met nummer PL1300-2020022596-3 van 31 januari 2020, doorgenummerde pag. B 02, 2e alinea, laatste zin, die begint met “Wij zagen dat de deur…” en laatste alinea, 1e en 2e zin, die beginnen met “[persoon] vertelde ons…”
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2020022596-5 van 4 februari 2020, doorgenummerde pag. B 16, 1e alinea, 18e zin, die begint met “Ik zag dat haar voordeur…”