ECLI:NL:RBAMS:2020:3013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
13/751328-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot moord en doodslag

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1981, werd verdacht van betrokkenheid bij de dood van een slachtoffer in België op 6 december 2018. Tijdens de zitting op 27 mei 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn verweer tegen de overlevering werd behandeld. De raadsman stelde dat het EAB niet genoegzaam was en dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in België en de mogelijkheid van een levenslange gevangenisstraf.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit en dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de gestelde detentieomstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er een terugkeergarantie was verstrekt, wat betekent dat hij na een eventuele veroordeling in België terug naar Nederland kan keren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank verwierp de argumenten van de raadsman en besloot dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751328-20
RK nummer: 20/2161
Datum uitspraak: 10 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 april 2020 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
opgegeven adres: [adres] , [plaats 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘ [locatie] ’ te [plaats 2] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, op 7 april 2020 uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid van het EAB. Uit de omschrijving van het feit valt niet af te leiden wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon zou zijn bij de dood van het slachtoffer.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het feit genoegzaam omschreven. Uit de feitsomschrijving blijkt waar de verdenking op ziet en wat de rol is van de opgeëiste persoon. De overlevering kan worden toegestaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij het om het leven brengen van [persoon] uit [plaats 3] (België) op 6 december 2018 in een loods in Stekene.
De rechtbank kijkt niet alleen naar de beschrijving in het EAB, maar betrekt bij haar oordeel ook de gegevens op het zogenaamde ‘A-formulier’. Hierop wordt de rol van de opgeëiste persoon bij het feitencomplex aangeduid als ‘dader’.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. Het is duidelijk wat de opgeëiste persoon wordt verweten. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de Overleveringswet in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e stelt. Het verweer faalt. De rechtbank overweegt hierbij dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar het feit nog niet is afgerond. De vraag of er voldoende bewijs voorhanden is om de opgeëiste persoon strafrechtelijk te veroordelen, is ter beoordeling aan de Belgische strafrechter. Uit het EAB hoeft niet van het bewijsmateriaal te blijken.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Substituut-procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, heeft bij brief van 11 mei 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag]1981 te [geboorteplaats] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van moord of doodslag.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in België;
- door het uitvaardigen van het EAB heeft België de wens geuit om de opgeëiste persoon in België strafrechtelijk te vervolgen;
- het slachtoffer is in België om het leven gebracht dan wel beschoten, zodat de rechtsorde in België is geschokt;
- de medeverdachten worden ook in België vervolgd.
8.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Hij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat niet vaststaat dat het slachtoffer in België om het leven is gebracht. Het lichaam is immers, naast zijn eigen brandende auto, aangetroffen in Nederland.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien. Het standpunt van de raadsman leidt niet tot een ander oordeel.

9.Detentieomstandigheden in België

9.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd wegens de slechte omstandigheden in de Belgische gevangenissen. Uit België komen verontrustende berichten. In de gevangenis in Dendermonde, waar de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering waarschijnlijk terecht zal komen, heeft op 26 april 2020 een opstand plaatsgevonden vanwege de coronacrisis. In andere Belgische gevangenissen zijn gevangenisbewaarders gewond geraakt bij opstanden. De officier van justitie dient zich te verzekeren dat gelet op de coronacrisis artikel 3 EVRM niet wordt geschonden.
9.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, vanwege de coronacrisis, de uit Nederland overgeleverde personen in België apart worden gedetineerd in een zogenaamde ‘mono-cel’.
Er bestaat geen algemeen reëel gevaar dat personen die in de België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De overlevering kan worden toegestaan.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Aranyosi en Căldăraru van
5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) gewaarborgde grondrechten. Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat en uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevat op grond waarvan de rechtbank zou moeten afwijken van haar eerder uitgezette lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in België niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest (zie onder meer: Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10055). Het verweer wordt verworpen.

10.Maximale strafbedreiging: levenslange vrijheidsstraf

Volgens onderdeel c) van het EAB kan de opgeëiste persoon voor het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, worden veroordeeld tot ‘levenslange opsluiting’.
10.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd wegens de mogelijkheid van oplegging van een levenslange gevangenisstraf, en de wetswijzigingen die hebben geleid tot een strengere toets bij voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het subsidiaire verzoek van de raadsman is om nadere vragen te stellen aan een specialist op dit gebied.
10.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De Belgische regeling voorziet in een tussentijds toetsingsmoment en is in overeenstemming met artikel 5 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel. Bovendien is een terugkeergarantie verstrekt.
10.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat aan de opgeëiste persoon een terugkeergarantie is verstrekt. Dat heeft tot gevolg dat de opgeëiste persoon, indien hij in België voor dit feit tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. De tenuitvoerlegging van een eventuele Belgische veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf vindt plaats overeenkomstig het Nederlandse recht, dat volgens de Hoge Raad met betrekking tot levenslange gevangenisstraffen in overeenstemming is met het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (ECLI:NL:HR:2017:3185).
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

11.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

12.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 287 en 289 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

13.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.