ECLI:NL:RBAMS:2020:3020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
13/752233-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; toetsing van rechtsstaat en gelijkstelling met Nederlander

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, was gedetineerd in Nederland en verscheen via videoverbinding tijdens de zitting op 27 mei 2020. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan nog zeven maanden en elf dagen resteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen tijdens de eerdere rechtszitting in Polen, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is.

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Daarnaast is er een beroep gedaan op de rechtsstaatproblematiek in Polen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien de zaak betrekking heeft op een vonnis dat voor de ingrijpende wijzigingen in de Poolse rechterlijke macht is uitgesproken.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752233-19
RK nummer: 20/747
Datum uitspraak: 10 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 november 2019 door
the Regional Court in Gliwice,5th Criminal Division based in Rybnik(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon was via een videoverbinding aanwezig. Hij werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda, die via een telefonische verbinding aanwezig was. Ook is de opgeëiste persoon bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten een
judgment with force of lawvan 20 juni 2013, gewezen door
the District Court of Racibórz, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan nog zeven maanden en elf dagen resteren. Referentie: II K 241/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze resterende vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Het vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel e) van het EAB:
On 23 December 2012 in Racibórz, having punched twice [persoon] in his face, he caused his injuries in the form of nasal bone fracture of left walls of maxillary sinus, fracture of frontal process of left jaw-bone, fractures along jaw sutures, and the injuries disrupted his bodily functions for over 7 days.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In onderdeel d) van het EAB is de tekst
‘Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision’doorgehaald. Uit nadere informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat dit onjuist is. Uit die informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting van 20 juni 2013, waar hij ook kennis heeft genomen van de uitspraak. De opgeëiste persoon is destijds - zoals hij zelf ook heeft verklaard - vanuit de penitentiaire inrichting naar de zitting vervoerd. Dit betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling.

6.Beroep op gelijkstelling met een Nederlander

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW. Dit betekent dat de overlevering, ex artikel 6, tweede lid, OLW, moet worden geweigerd.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW wordt een opgeëiste persoon met een Nederlander gelijkgesteld als hij (onder andere) beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger gelijkgesteld met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger hoeft niet te worden aangetoond met overlegging van een verblijfsdocument, maar moet worden aangenomen als wordt aangetoond dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan. Hiervoor is vereist dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de Informatiestaat SKDB-persoon blijkt dat de opgeëiste persoon op geen enkel moment in de Basisregistratie Personen ingeschreven heeft gestaan op een adres in Nederland. Bovendien zijn geen stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank verwerpt het beroep op gelijkstelling met een Nederlander.

7.Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de gebrekkige rechtsbescherming in Polen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast [1] . In de onderhavige zaak, strekt het EAB tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, die is opgelegd bij een vonnis uit 2013. De ingrijpende wijzigingen ten aanzien van de rechterlijke organisatie in Polen, op grond waarvan de hebben zich echter voorgedaan vanaf het najaar van 2017.
Reeds daarom slaagt het verweer niet.

8.Beslistermijn; overleveringsdetentie

Deze uitspraak wordt gewezen na de 90ste dag van de beslistermijn die voortvloeit uit artikel
22 OLW. Daarom heeft de rechtbank na de zitting in raadkamer ambtshalve een beslissing genomen over een mogelijke schorsing van de overleveringsdetentie tot aan de uitspraak.
Voor het beoordelingskader verwijst de rechtbank naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019. [2] Kort gezegd vloeit uit deze beslissing voort dat indien sprake is van een zeer groot vluchtgevaar, dat niet door het opleggen van passende maatregelen tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht, artikel 22, vierde lid, OLW zo moet worden verstaan dat de termijn waarbinnen de beslissing over de overlevering door de rechtbank dient te worden gedaan na het verstrijken van de in het derde lid van artikel 22 OLW genoemde termijn voor onbepaalde tijd kan worden verlengd, zonder gelijktijdige schorsing (onder het stellen van voorwaarden) van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.
In deze zaak is sprake van een zeer groot vluchtgevaar. De opgeëiste persoon heeft geen vaste woon- en verblijfplaats in Nederland en niet duidelijk is of hij hier werk heeft. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het vluchtgevaar in te perken door het opleggen van schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank is daarom niet overgaan tot schorsing van de overleveringsdetentie.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice,5th Criminal Division based in Rybnik(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.