ECLI:NL:RBAMS:2020:3086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
8093886 CV EXPL 19-20827
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in koopovereenkomst en ambtshalve toetsing van informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2020 een vonnis gewezen in een geschil tussen bol.com B.V. (eisende partij) en een consument (gedaagde partij) die niet is verschenen. De eisende partij heeft gesteld dat er een koopovereenkomst is gesloten en dat de gedaagde partij niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen zijn nageleefd, zoals vastgelegd in artikel 6:230m BW. De eisende partij heeft een informatieformulier ingediend en toegelicht dat zij aan deze verplichtingen heeft voldaan, maar de kantonrechter oordeelt dat de informatie niet op een 'duurzame gegevensdrager' is verstrekt, zoals vereist door artikel 6:230v BW. De kantonrechter heeft de eisende partij erop gewezen dat zij moet onderbouwen waarom het persoonlijke account van de gedaagde partij als duurzame gegevensdrager kan worden aangemerkt. Ondanks het ontbreken van voldoende bewijs dat aan de informatieverplichtingen is voldaan, heeft de kantonrechter de vordering van de eisende partij toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, die niet correct waren gecommuniceerd. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 164,04, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8093886 CV EXPL 19-20827
vonnis van: 19 juni 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

bol.com B.V.

gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde: GGN Mastering Credit Rotterdam
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 8 november 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen, en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 3 januari 2020 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij stelt in de dagvaarding dat gedaagde partij één of meer koopovereenkomst(en) met haar is aangegaan en dat eisende partij op grond van die koopovereenkomst(en) roerende zaken aan gedaagde partij heeft geleverd, conform de factuur c.q. meerdere facturen. Omdat gedaagde partij niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, ook niet na aanmaning, heeft eisende partij buitengerechtelijke kosten moeten maken, aldus eisende partij.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed consument te zijn. De kantonrechter dient daarom ambtshalve te toetsen of aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen ter zake van de aan de vordering ten grondslag liggende koopovereenkomst(en) is voldaan. De dagvaarding was niet voorzien van voldoende informatie om dat te kunnen beoordelen. Daarom heeft de kantonrechter eisende partij bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om haar vordering alsnog in de hiervoor bedoelde zin te onderbouwen door het bij tussenvonnis gevoegde informatieformulier in te vullen, waar nodig haar antwoorden toe te lichten en de in het formulier aangegeven stukken, waaronder de overeenkomst(en), in het geding te brengen.
Eisende partij heeft bij akte het door haar ingevulde informatieformulier ingediend en heeft daarop een toelichting gegeven, voorzien van nadere stukken ter illustratie van die toelichting. Daarnaast heeft zij de algemene voorwaarden in het geding gebracht, de factuur of facturen waarop de onderhavige vordering betrekking heeft en een aantal aan gedaagde partij gezonden aanmaningen.
Eisende partij heeft bij akte het volgende gesteld. De overeenkomst is online tot stand gekomen. Eisende partij heeft voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW. Eisende partij kan stukken van het bestelproces van de onderhavige koop niet overleggen, omdat dit, gelet op de grote aantallen dagelijkse bezoekers van de website, niet te automatiseren is. In het bestelproces wordt volgens eisende partij voldaan aan de verplichtingen. Ter ondersteuning daarvan heeft eisende partij haar bestel- en betaalproces stap voor stap toegelicht, aan de hand van schermafdrukken van een voorbeeldbestelling, waarbij zij telkens heeft toegelicht waar de in artikel 6:230m BW bedoelde informatie volgens haar te vinden is. Eisende partij heeft verder gesteld dat de consument, direct nadat een bestelling is geplaatst, een e-mailbericht ontvangt waarin de bestelling wordt bevestigd. In dat e-mailbericht wordt verwezen naar het persoonlijke account van gedaagde partij op de website van eisende partij, om de informatie te kunnen nalezen over het bestelde product, de verkopende partij en de wijze van de bezorging.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij met de door haar gegeven toelichting op haar bestel- en betaalproces op zichzelf voldoende heeft onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de precontractuele verplichtingen als bedoeld in artikel 6:230m BW.
Omdat sprake is van een koop op afstand, dient echter ook voldaan te zijn aan de van toepassing zijnde aanvullende bepalingen genoemd in artikel 6:230v BW. Op grond van het zevende lid van die bepaling moet de handelaar de consument op een duurzame gegevensdrager na het sluiten van de overeenkomst op afstand, uiterlijk bij het leveren van de goederen, een bevestiging van de overeenkomst sturen. Die bevestiging dient alle in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie te bevatten, voor zover de handelaar deze niet al voor het sluiten van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager heeft verstrekt.
Met het doorlopen van het bestel- en betaalproces via de website, zoals door eisende partij omschreven, is de informatie in artikel 6:230m lid 1 BW nog niet op een ‘duurzame gegevensdrager’ aan gedaagde partij verstrekt. Eisende partij dient dus te stellen en onderbouwen dat zij gedaagde partij een bevestiging van de overeenkomst heeft gestuurd op een duurzame gegevensdrager, welke bevestiging al deze informatie bevat. Deze onderbouwing heeft eisende partij niet gegeven. Zij heeft de e-mail die zij aan gedaagde partij heeft gestuurd niet kunnen overleggen omdat zij, zo begrijpt de kantonrechter, niet alle correspondentie van de bestelling heeft bewaard. In plaats daarvan heeft zij een voorbeeld overgelegd van een dergelijke e-mail die zij als (laatste) onderdeel van haar proces aan consumenten verstuurt. Uit deze voorbeelde-mail blijkt niet dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:230v lid 7 BW. In de e-mail wordt weliswaar een afbeelding getoond van het bestelde product en de prijs daarvan, maar verder wordt slechts vermeld dat de consument alle informatie over zijn bestelling kan vinden in zijn account, met daaronder een knop die naar dat account verwijst. De bevestigingse-mail zelf bevat dus niet alle informatie die een bevestiging op grond van de wet zou moeten bevatten. Dat het account, waarnaar wordt verwezen, dat wel doet én dat (en op welke wijze) met dit account is voldaan aan het vereiste van een ‘duurzame gegevensdrager’ als bedoeld in artikel 6:230v lid 7 BW, heeft eisende partij niet toegelicht. Eisende partij stelt in dit kader slechts dat de informatie in het account op een duurzame gegevensdrager aan gedaagde partij is verstrekt, omdat gedaagde partij vanuit zijn of haar account de feitelijke macht over die informatie kan uitoefenen.
Met die laatste stelling lijkt eisende partij te miskennen dat het Europese Hof van Justitie op 5 juli 2012 (in de zaak Content Services Ltd vs. Bundesarbeitskammer, C-49/11, r.o. 37 en 50) heeft bepaald dat wanneer informatie zich op de website van de verkoper bevindt en enkel toegankelijk is via een aan de consument meegedeelde link, deze informatie niet aan de consument is ‘verstrekt’ en evenmin door hem is ‘ontvangen’ in de zin van artikel 5 lid 1 van richtlijn 97/7. Voorts kan informatie op de website die enkel toegankelijk is door het aanklikken van een meegedeelde link niet als ‘duurzame gegevensdrager’ in de zin van artikel 5 lid 1 van richtlijn 97/7 worden beschouwd.
Evenwel is niet uitgesloten dat bepaalde websites mogelijk aan de wettelijke vereisten zouden kunnen voldoen doordat zij kunnen waarborgen dat informatie, zonder deze volledig onder controle van de consument te brengen, kan worden opgeslagen, door eisende partij niet kan worden gewijzigd, voor de consument toegankelijk is en gedurende een passende termijn kan worden weergegeven. Daarover dient eisende partij wel voldoende te stellen, hetgeen zij in deze procedure niet heeft gedaan. De kantonrechter wijst eisende partij er daarom op dat zij in het vervolg dient toe te lichten waarom het account volgens haar als duurzame gegevensdrager kan worden aangemerkt.
Hoewel op dit moment dus niet is gebleken dat is voldaan aan de contractuele informatieverplichtingen, vanwege het ontbreken van een toelichting over de vraag waarom het persoonlijke account van gedaagde partij als duurzame gegevensdrager kan worden aangemerkt, is de kantonrechter van oordeel dat het ambtshalve verbinden van een sanctie hieraan op dit moment niet op zijn plaats is, ook omdat er vanuit moet worden gegaan dat gedaagde partij de gekochte zaak of zaken zonder commentaar heeft behouden. Dat laatste is op zichzelf overigens niet redengevend om niet te sanctioneren.
Aangezien de vordering van eisende partij voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze worden toegewezen, behoudens het navolgende.
De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten is afhankelijk gesteld van het feit dat de hoofdsom en de rente niet zijn betaald binnen de termijn van 14 dagen die ingaat de dag na bezorging van de aanmaning. In het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is bepaald dat de hoogte van de buitengerechtelijke kosten uitsluitend wordt bepaald aan de hand van de hoofdsom. Weliswaar staat in de brief ook dat als de hoofdsom niet wordt betaald buitengerechtelijke kosten verschuldigd worden, maar uit de wijze waarop de overgelegde aanmaningsbrief is opgesteld, lijkt het zo dat ook als de rente niet is voldaan, alsnog buitengerechtelijke kosten betaald moeten worden. Daarmee wordt de schuldenaar – die consument is – in de brief onjuist, althans onduidelijk geïnformeerd en dat staat aan toewijzing van de buitengerechtelijke kosten in de weg.
De kantonrechter wijst eisende partij erop dat al sinds 1 oktober 2019 geen tussenvonnis meer wordt gewezen waarbij een informatieformulier wordt verstrekt. Dat betekent dat eisende partij reeds in de dagvaarding aan de stelplicht dient te voldoen, inclusief de in rechtsoverweging 9 bedoelde stelplicht.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen het bedrag van € 164,04 vermeerderd met de wettelijke rente over € 163,88 vanaf 10 september 2019 tot de dag van betaling;
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten die aan de zijde van eisende partij worden vastgesteld op € 121,00 aan griffierecht, € 85,18 aan dagvaardingskosten en € 36,00 aan salaris van de gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.