ECLI:NL:RBAMS:2020:3160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
13/001079-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eenvoudige mishandeling na steekincident

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was aanwezig tijdens de zitting op 12 juni 2020. De officier van justitie, mr. F.P. Holthuis, vorderde vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar stelde dat de zware mishandeling bewezen kon worden. De verdachte had het slachtoffer op 1 januari 2020 in zijn bovenbeen gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte wel schuldig was aan eenvoudige mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien maanden op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en eerdere veroordelingen in het buitenland. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van het mes dat bij de mishandeling was gebruikt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/001079-20 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1981,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex [locatie] te [plaats].
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ter zitting gewijzigde tenlastelegging, de vordering van de officier van justitie mr. F.P. Holthuis en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H. Jawaheri naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging – kort gezegd beschuldigd van:
Primair:
Poging tot doodslag van [persoon] op 1 januari 2020
Subsidiair:
Zware mishandeling van [persoon] op 1 januari 2020
Meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling van [persoon] op 1 januari 2020
Uiterst subsidiair:
Mishandeling van [persoon] op 1 januari 2020
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag van [persoon]. Daarentegen kan wel bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van [persoon].
Uit het dossier blijkt dat verdachte het slachtoffer in zijn bovenbeen heeft gestoken en dat daarbij een slagader is geraakt. Door het snelle ingrijpen van een huisgenoot en de hulpverleners is het niet op een groter drama uitgelopen. Het slachtoffer heeft echter wel veel bloed verloren, hij is buiten bewustzijn geweest en hij is geopereerd aan zijn been. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat het slachtoffer hem telefonisch vertelde dat hij een ernstige verwonding had. Door de aard van het letsel en de noodzaak tot medisch ingrijpen, acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Verdachte heeft zich totaal niet gerealiseerd wat de gevolgen van zijn handelingen konden zijn. Er was geen sprake van opzet, althans er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake was van opzet. Verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer het leven zou verliezen. Dit blijkt ook uit het feit dat het slachtoffer in zijn been is gestoken waar doorgaans een mens niet aan zal sterven. Het handelen van verdachte was er niet op gericht om een bepaald gevolg in werking te laten treden. Uit de uitlatingen of gedragingen van verdachte voor, tijdens en na het incident kan niet afgeleid worden dat hij het slachtoffer opzettelijk van het leven wilde beroven. Ook heeft hij nooit de intentie gehad om het slachtoffer te verwonden. Verdachte was onder invloed van alcohol en drugs en daardoor onvoldoende in staat om de consequenties van zijn handelen te kunnen overzien. Omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel dient verdachte ook vrijgesproken te worden van de (poging tot) zware mishandeling.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair, subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van (poging tot) zware mishandeling zal moeten worden vastgesteld dat er ten minste sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte de reikwijdte van zijn gedragingen niet heeft kunnen overzien omdat hij onder invloed was van alcohol en drugs. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is zelf verantwoordelijk voor het innemen van bewustzijnsveranderende middelen zoals alcohol en hij wist bovendien van zichzelf dat hij onder invloed van alcohol en drugs agressief gedrag kon vertonen. Hij is eerder in Polen veroordeeld voor strafbare feiten die hij onder invloed heeft gepleegd. Het onder invloed zijn van drugs en alcohol betekent niet dat verdachte geen inzicht heeft gehad in zijn handelen en wat daar de gevolgen van konden zijn.
De rechtbank is echter niet van oordeel dat er bij verdachte sprake was van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit het strafdossier is namelijk niet vast te stellen en ook anderszins is niet gebleken waar verdachte het slachtoffer [persoon] in zijn been heeft gestoken en welk letsel het slachtoffer heeft opgelopen. In het dossier bevindt zich geen geneeskundige verklaring, maar ook geen verklaring van het slachtoffer zelf. De enige persoon die over het letsel heeft verklaard, is de getuige [getuige]. Hij heeft verklaard dat de dokter heeft gezegd dat er een belangrijk bloedvat is geraakt, maar dat de vooruitzichten goed waren. Onduidelijk blijft echter wat nu precies het letsel was. Ook over de genezingsduur is niets bekend. De rechtbank beschikt hierdoor over te weinig informatie om te kunnen beoordelen of er sprake is (geweest) van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank kan bij gebreke van voldoende informatie over de plaats waar het slachtoffer is geraakt en welk letsel hij heeft opgelopen ook geen oordeel geven over aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en de meer subsidiaire poging tot zware mishandeling.
3.3.2
Het oordeel over het uiterst subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de uiterst subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling. Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft gestoken en uit processen-verbaal en verklaringen van getuigen volgt dat het slachtoffer letsel had.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 1 januari 2020 te Aalsmeer [persoon] heeft mishandeld door hem met een mes in zijn (boven)been te steken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Indien verdachte wordt veroordeeld, verzoekt de verdediging om verdachte een behandeling voor zijn verslavingsproblematiek op te leggen. Verdachte heeft zelf al de eerste stappen voor zijn behandeling gezet.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling. Hij heeft onder invloed van alcohol en drugs het slachtoffer met een groot keukenmes in zijn been gestoken. Het slachtoffer heeft door het steken veel bloed verloren en ook het bewustzijn verloren. Onder invloed van alcohol is een oudjaarspartij, waar verdachte als bezoeker aanwezig was, uitgelopen op een drama waar meerdere huisgenoten van het slachtoffer mee geconfronteerd zijn. Dat verdachte onder invloed van alcohol zover kan gaan dat hij een mes pakt en zijn vriend steekt, is erg zorgelijk. Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft gedaan, leert de ervaring dat slachtoffers van dit soort strafbare feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Uit het strafblad van verdachte van 25 februari 2020 blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. Verdachte is in Polen en Duitsland wel eerder veroordeeld, ook voor soortgelijk feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia psychologisch rapport van 11 maart 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog M.L. Sikkens. Hier komt uit naar voren dat er bij verdachte stoornissen zijn vastgesteld in het gebruik van alcohol, cannabis en amfetamine. Er zijn geen aanwijzingen voor een ernstige psychiatrische stoornis of verstandelijke problematiek. Het overmatig middelengebruik in de aanloop naar het tenlastegelegde dient in het kader van vastgestelde stoornissen in middelengebruik te worden geplaatst. Vanuit deze stoornissen, in ieder geval de structurele verslaving en mogelijke onderliggende problematiek, heeft verdachte verminderd controle over zijn middelengebruik en moet worden uitgegaan van een verminderde keuzevrijheid op dit gebied. De psycholoog ziet aanwijzingen voor een verminderde toerekenbaarheid. Enerzijds lijkt een effectieve bewerking van de stoornissen in het middelengebruik een direct en cruciaal resultaat te kunnen hebben op het recidiverisico. Anderzijds kan buiten een gecontroleerde context zoals de huidige detentie, volledige abstinentie nauwelijks gewaarborgd worden/blijven. Enige kans op (momenten) van overmatig middelengebruik en van daaruit een verhoogd recidiverisico zal blijven bestaan. De psycholoog ziet inhoudelijk onvoldoende indicaties voor een klinisch behandeltraject, terwijl een ambulant traject altijd enige mate van risico met zich mee zal brengen. Ambulante interventies zullen in die zin naar verwachting bijdragen aan een afname van het recidiverisico, maar dit niet volledig kunnen neutraliseren. Problematisch daarbij is dat verdachte niet is ingebed in de Nederlandse maatschappij en niet beschikt over een passende woonplek en inkomen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van Inforsa van 16 maart 2020, opgemaakt door R. Nuyens. Daarin staat dat verdachte in Polen driemaal is gedetineerd. Verdachte verblijft sinds 2017 in Nederland en eind 2019 is hij zijn werk en daarmee zijn huisvesting verloren. Gelet op het ontbreken van rechten op sociale voorzieningen ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zodat op die manier bereikt kan worden dat verdachte abstinent blijft van middelen, hetgeen wellicht de kans op resocialisatie doet toenemen.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in het buitenland eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, waarbij hij ook toen onder invloed was van alcohol en drugs. Verdachte was een gewaarschuwd man. De rechtbank zal daarom, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Mes (5861591)
1. STK Broek (5861584)
1. STK Shirt (5861589)
8.1
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van het mes het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
8.2
Teruggave
Ten aanzien van de in beslag genomen broek en shirt zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Mes (5861591)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Broek (5861584)
1. STK Shirt (5861589)
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]