ECLI:NL:RBAMS:2020:3170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
8157675
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding ex 6:160 BW rechtsgeldig, niet gebleken dat kwijtschelding tot stand gekomen is onder bedreiging ex 3:44 lid 1 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [eiseres] tot terugbetaling van een bedrag van € 12.183,34, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en kosten van juridische bijstand. [eiseres] stelt dat zij [gedaagde] een bedrag van € 20.000,00 heeft kwijtgescholden, maar dat deze kwijtschelding onder bedreiging tot stand is gekomen, waardoor zij alsnog recht heeft op terugbetaling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kwijtschelding rechtsgeldig is en dat er geen bewijs is geleverd voor de gestelde bedreiging. De rechter oordeelt dat de kwijtschelding niet kan worden vernietigd en dat [gedaagde] niet gehouden is tot terugbetaling van de bedragen die [eiseres] heeft voorgeschoten. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 8157675 / CV EXPL 19-23751
Uitspraak: 12 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde P. de Ruijter,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. K. Boukema.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde] .

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 oktober 2019 met producties;
  • de brief van [eiseres] , ingekomen ter griffie op 21 november 2019;
  • de conclusie van antwoord met één productie;
  • het tussenvonnis van 14 januari 2020, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek;
  • de conclusie van repliek met één productie;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating namens [eiseres] , ingekomen ter griffie op 28 april 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf eind 2017 gedurende enige tijd een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Op 15 januari 2018 heeft [eiseres] een auto (met kenteken [kenteken] ) gekocht tegen een koopprijs van € 7.950,00. De auto is ten tijde van de aankoop op naam gezet van [eiseres] . Op enig moment daarna heeft zij de tenaamstelling gewijzigd en is de auto op naam gezet van [gedaagde] als feitelijk gebruiker van de auto.
2.3.
Op 11 juli 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] onder meer het volgende Whatsapp-bericht gestuurd:
“Hey schat, ik heb je die €20k kwijtgescholden. We hebben het samen gebruikt om altijd samen te kunnen zijn. Laten we het altijd samen gaan doen”
2.4.
In een e-mailbericht op 21 augustus 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] , kennelijk tijdens een korte onderbreking van hun relatie, aan [gedaagde] laten weten niets liever te willen dan samen met [gedaagde] verder te gaan.
2.5.
Op 17 september 2018 heeft [gedaagde] per banktransactie € 500,00 en € 200,00 betaald aan [eiseres] , onder vermelding van “Aanbetaling Audi” en “Kosten oktober 2018, wegenbelasting, verzekering en telefoon”. Daarnaast heeft [gedaagde] op enig moment een bedrag van € 500,00 contant aan [eiseres] betaald.
2.6.
Op 19 januari 2019 heeft [gedaagde] in een Whatsapp-gesprek met [eiseres] het hiervoor onder 2.3 genoemde Whatsapp-bericht aangehaald en daarover, voor zover hier relevant, de volgende vraag aan [eiseres] gesteld:
“Niks onder dwang!! Geef dan toe? Dat je het deed uit oprechte liefde!!!”
2.7.
[eiseres] heeft daarop per omgaande gereageerd met de woorden:
“Ik heb altijd alles uit echte liefde gedaan”
2.8.
Bij brieven van 11 juni, 15 juni en 20 juni 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om over te gaan tot betaling van € 7.495,00, vermeerderd met wettelijke rente, incassokosten en btw.
2.9.
[gedaagde] heeft tot op heden geen gehoor aan die sommatie gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 12.183,34, te vermeerderen met € 1.087,59 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.210,00 aan kosten van juridische bijstand, en daarnaast te vermeerderen met de proceskosten (inclusief de nakosten).
3.2.
De vordering tot betaling van € 12.183,34 bestaat uit de volgende onderdelen:
  • € 7.950,00 wegens de aankoop van de auto,
  • € 760,00 aan wegenbelasting,
  • € 260,00 aan verzekeringslasten,
  • € 507,34 aan abonnementskosten van T-Mobile,
  • € 1.906,00 aan (vlieg)tickets,
  • € 600,00 wegens afbetaling van een creditcard,
  • € 350,00 aan advocaatkosten,
verminderd met € 1.200,00 die [eiseres] reeds van [gedaagde] heeft ontvangen.
3.3.
[eiseres] legt aan haar vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [eiseres] de hiervoor genoemde kosten voor [gedaagde] zou voorschieten, zoals zij ook heeft gedaan, en dat [gedaagde] deze kosten op een later moment weer aan [eiseres] zou terugbetalen. [eiseres] vordert nakoming van deze afspraak.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en betwist – samengevat – dat partijen een terugbetalingsplicht zijn overeengekomen. Bovendien heeft [eiseres] in haar Whatsapp-bericht van 11 juli 2018 [gedaagde] alles wat hij haar nog verschuldigd zou zijn, kwijtgescholden. Verder betwist [gedaagde] dat (een deel van) de gevorderde bedragen daadwerkelijk door [eiseres] zijn betaald.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
In de kern gaat het tussen partijen over de vraag of zij met betrekking tot bedragen die [eiseres] ten behoeve van [gedaagde] heeft voldaan, een terugbetalingsplicht voor [gedaagde] zijn overeengekomen en, zo ja, of [eiseres] in haar Whatsapp-bericht van 11 juli 2018 alle door [gedaagde] aan haar verschuldigde bedragen heeft kwijtgescholden.
4.2.
Kwijtschelding wordt in artikel 6:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschreven als een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij de schuldeiser afstand doet van zijn vorderingsrecht. Kwijtschelding is dus een rechtshandeling en moet daarnaast door de schuldenaar worden aanvaard om werking te hebben. Een door de schuldeiser tot de schuldenaar gericht aanbod tot afstand om niet geldt als aanvaard, wanneer de schuldenaar van het aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen.
4.3.
Vaststaat dat [eiseres] op 11 juli 2018 per Whatsapp-bericht aan [gedaagde] heeft laten weten dat zij hem een bedrag van € 20.000,00 kwijtscheldt. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] het aanbod van [eiseres] tot kwijtschelding onverwijld heeft afgewezen. Na het Whatsapp-bericht van 11 juli 2018 heeft [gedaagde] weliswaar nog bedragen aan [eiseres] betaald (zie 2.5), maar tussen het bericht van 11 juli 2018 en deze betalingen is een dusdanig lange periode verstreken dat er (reeds hierom) geen aanleiding bestaat om deze betalingen als een onverwijlde afwijzing van de kwijtschelding aan te merken. Dit betekent dat het aanbod van [eiseres] heeft te gelden als zijnde aanvaard door [gedaagde] .
4.4.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat het genoemde bedrag van € 20.000,00 zag op de door [eiseres] ten behoeve van hem betaalde bedragen, waarvan thans door [eiseres] terugbetaling wordt gevorderd. Ook [eiseres] lijkt daar, blijkens het door haar aangevoerde, vanuit te gaan. De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat de kwijtscheldingsovereenkomst in ieder geval de onder 3.2 genoemde bedragen omvat. Dat betekent dat – in het geval dat [eiseres] inderdaad de genoemde kosten voor [gedaagde] heeft betaald onder de voorwaarde dat hij die aan haar zou terugbetalen – [gedaagde] ten aanzien van die kosten in beginsel is bevrijd van zijn betalingsverplichting tegenover [eiseres] .
4.5.
[eiseres] stelt echter dat zij het betreffende Whatsapp-bericht onder bedreiging van [gedaagde] heeft geschreven, omdat zij vreesde voor haar eigen veiligheid en voor die van haar kinderen. Om die reden komt volgens [eiseres] aan het Whatsapp-bericht van 11 juli 2018 geen rechtsgevolg toe en kan zij alsnog terugbetaling vorderen van de geldbedragen die zij naar eigen zeggen voor [gedaagde] heeft voorgeschoten.
4.6.
Naar de kantonrechter begrijpt doet [eiseres] hiermee een beroep op artikel 3:44 lid 1 BW, welk artikel (onder meer) bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is wanneer zij door bedreiging tot stand is gekomen. Deze vernietiging dient te geschieden door middel van een buitengerechtelijke verklaring of een rechterlijke uitspraak.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij middels een verklaring aan [gedaagde] de (buitengerechtelijke) vernietiging van de kwijtschelding heeft ingeroepen en dat zij in deze procedure ook niet de (gerechtelijke) vernietiging van de kwijtschelding heeft gevorderd. Ook in het geval zij het beroep op vernietiging wel (op juiste wijze) zou hebben ingeroepen, moet echter geoordeeld worden dat dat beroep niet slaagt. Hiertoe wordt overwogen dat [eiseres] de door haar gestelde bedreiging, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] en de zich in het dossier bevindende stukken, onvoldoende heeft gemotiveerd. Hierbij is met name van belang dat de stelling van [eiseres] dat zij het bericht van 11 juli 2018 onder bedreiging heeft verzonden en dat zij daarbij vreesde voor haar leven, zich lastig laat rijmen met het Whatsapp-bericht van 19 januari 2019, waarin [eiseres] de inhoud van het bericht van 11 juli 2018 juist bekrachtigt door, naar aanleiding van de door haar verleende kwijtschelding, op te merken dat ze “altijd alles uit echte liefde” heeft gedaan. Het had, gezien haar stellingen, op de weg van [eiseres] gelegen om toe te lichten waarom zij dat bericht heeft verstuurd en waarom dat niet als een bekrachtiging van de kwijtschelding kan worden aangemerkt. [eiseres] heeft weliswaar in zijn algemeenheid gesteld dat [gedaagde] haar Whatsapp-account op zijn computer en telefoon had geïnstalleerd en daarmee berichten namens haar verstuurde, hetgeen [gedaagde] overigens betwist, maar zij heeft niet concreet gesteld dat [gedaagde] ook dit bericht (van 19 januari 2019) namens haar heeft verzonden. Dit had wel van haar mogen worden verlangd, aangezien [gedaagde] zich uitdrukkelijk op de inhoud van dit bericht beroept. Gelet op het voorgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten (en kan aldus niet als vaststaand worden aangenomen) dat de kwijtschelding onder invloed van bedreiging tot stand is gekomen.
4.8.
Dit betekent dat aan de door [eiseres] verleende kwijtschelding rechtskracht toekomt en dat [gedaagde] dus niet gehouden is tot terugbetaling van de geldbedragen die [eiseres] zou hebben voorgeschoten of betaald. Het feit dat [gedaagde] na de kwijtschelding nog de in 2.5 vermelde betalingen heeft gedaan, doet daar niet aan af. Uit het voorgaande volgt immers reeds dat die betalingen in elk geval niet aan de totstandkoming van de kwijtschelding in de weg hebben gestaan. Nu [eiseres] verder niet heeft gesteld dat er na het Whatsapp-bericht van 18 juli 2018 nadere afspraken zijn gemaakt die de kwijtschelding ongedaan hebben gemaakt, kan de betaling van € 700,00 ook niet in dat licht worden gezien. Het moet er daarom voor gehouden worden sdat, zoals [gedaagde] ook betoogt, die betalingen bijdragen van [gedaagde] in de gezamenlijke kosten van onder meer de auto betreffen. Dit brengt met zich dat niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] met deze betalingen heeft beoogd de aan hem verleende kwijtschelding ongedaan te maken of te voldoen aan een op dat moment bestaande terugbetalingsverplichting.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde (te weten 2 punten × tarief € 360,00). De nakosten worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.10.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 720,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] ontstane nakosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Bongers-Scheijde, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2020.
De griffier De kantonrechter