5.3.1Wanneer is sprake van ontploffing en brand of vernieling door schuld?
Om de vraag te beantwoorden wanneer sprake is van ontploffing en brand door schuld of vernieling door schuld moet gekeken worden naar de wet en jurisprudentie. Aan verdachte is overtreding van artikel 158 of 171 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd: het culpoos (door schuld) veroorzaken van brand, ontploffing of overstroming en het culpoos vernielen van gebouwen. Het gaat daarbij niet om de intentie (want het is een culpoos delict) maar juist om het gedrag zelf. Artikel 158 Sr stelt het gevaarzettend gedrag strafbaar. Er moet ook sprake zijn van (een van) de volgende gevolgen: gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dit gevolg hoeft zich niet daadwerkelijk te hebben verwezenlijkt, maar moet wel te vrezen zijn geweest.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in deze artikelen moet het telkens gaan om een
verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). De beoordeling hiervan wordt bepaald door de manier waarop de schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de eventuele bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt. Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf ‘de normale mens’, maar er zijn gevallen waarin voor personen (of rechtspersonen, zoals in dit geval) wegens hun bijzondere hoedanigheid hogere eisen aan hun kennis en bekwaamheid gesteld kunnen worden dan normaal het geval is (de zogenoemde
garantenstellung, waarover hierna meer). Verder moeten de aard en de ernst van de gevolgen bij de beoordeling van de schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe dramatisch en omvangrijk dat gevolg ook is.
Tot slot moet vast staan dat er een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat tussen de gemaakte fout(en) en het gevaar, waarbij de redelijke toerekening een rol speelt.
5.3.2Wat kon van verdachte als aannemer worden verwacht?
Op personen met een bepaalde kwaliteit kan een grotere verantwoordelijkheid rusten in bepaalde situaties. Dit wordt de
garantenstellunggenoemd. Die bijzondere kwaliteit duidt op specifieke kennis of vaardigheden die een (rechts)persoon heeft, of moet hebben. Deze grotere verantwoordelijkheid werkt onder andere door bij het vaststellen van schuld. De
garantenstellunghoudt in dat de drempel voor de aansprakelijkheid als het ware wordt verlaagd.
De rechtbank merkt de gemeente Urk aan als opdrachtgever van het project rioolrenovatie [adressen] . Zij heeft de grondwerkzaamheden niet zelf uitgevoerd, maar het project aanbesteed. Aan verdachte is het project gegund. Hij is daarmee de aannemer van het project rioolrenovatie [adressen] .
De rechtbank is van oordeel dat op verdachte als aannemer een bijzondere zorgplicht, de
garantenstellung, rust met name daar waar het gaat over het verrichten van werkzaamheden in de grond. Zij vindt dat om de volgende redenen.
Verdachte is als aannemer al geruime tijd werkzaam in onder meer de natte waterbouw. Hieronder valt het aannemen en uitvoeren van rioleringswerkzaamheden en graafwerkzaamheden. Dit is gebleken uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [verdachte] , en verdachte heeft dat op zitting ook bevestigd. Verdachte is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het uitvoeren van riolerings- en graafwerkzaamheden.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: WION) stelt voorwaarden aan opdrachtgevers van grondwerkzaamheden en grondroerders die mechanische (graaf)werkzaamheden in de ondergrond verrichten. Het doel van de WION is het voorkomen van graafschade aan ondergrondse kabels en leidingen. Omdat de graafwerkzaamheden binnen het project [adressen] door verdachte werden uitgevoerd, moet hij worden aangemerkt als de grondroerder. Artikel 2, tweede lid, van de WION verplicht de grondroerder dat hij graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze verricht.
Naast de WION was de CROW250-richtlijn van toepassing op de graafwerkzaamheden van het project [adressen] . Eén van de doelen van de CROW250 is het voorkomen dat beschadigde netten (kabels en leidingen) gevaar voor personen of goederen opleveren en het voorkomen dat de schade onnodig groter wordt. Verdachte en de gemeente Urk hebben in het V&G-plan Ontwerpfase de CROW250 (inmiddels vervangen door de CROW500) van toepassing verklaard op het renovatieproject. [directeur] (de eigenaar van [verdachte] ), heeft bovendien verklaard dat hij bekend is met de CROW250 en dat de richtlijn jaarlijks wordt behandeld tijdens verplichte ‘toolbox’ bijeenkomsten voor medewerkers van zijn bedrijf. Op basis van de WION en de CROW250 rust op verdachte als uitvoerend bedrijf de verantwoordelijkheid om zorgvuldig graafwerkzaamheden te verrichten ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen. Aan de status van verdachte kunnen en mogen dan ook hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld met betrekking tot het uitvoeren van rioleringswerkzaamheden en graafwerkzaamheden in de grond.
5.3.3Welke feitelijke handelingen kunnen worden bewezen?
Of sprake is van een aanmerkelijke schuld wordt mede bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Daarom stelt de rechtbank in de eerste plaats vast of de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen op zichzelf bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij neemt zij in acht de op verdachte rustende zorgplicht en verantwoordelijkheid, zoals in de voorgaande paragraaf uiteen is gezet.
Vrijspraak van de gedachtestreepjes 5 en 16 tot en met 19Vrijgraven van de leiding in de lengte (gedachtestreepje 5)
Op basis van het dossier is onvoldoende vast komen te staan dat de leiding in de lengte is vrijgegraven. Bovendien ziet de rechtbank geen causaal verband tussen het al dan niet in de lengte vrijgaven van de leiding en de ontstane gevolgen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder het 5de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Niet op tijd bellen van de brandweer (gedachtestreepje 16)
Omdat de NFI-deskundige, F.W.N. van Rijswijk, concludeert dat het niet zeker is of door het eerder inschakelen van de brandweer de ontploffingen en brand voorkomen hadden kunnen worden, zal verdachte worden vrijgesproken van het onder het 16de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Niet adequaat reageren op signalen over gaslucht van bewoners (gedachtestreepjes 17 t/m 19)
Tot slot zal verdachte worden vrijgesproken van het onder de gedachtestreepjes 17 tot en met 19 ten laste gelegde. Op basis van wat bewoners over het ruiken van een gaslucht aan het personeel van verdachte vertelden, had verdachte niet anders moeten of kunnen handelen of bewoners uit hun woningen moeten halen. Er was tenslotte sprake van een gaslek en dat lek bevond zich buiten. Het was logisch dat bewoners een gaslucht roken en het zou onlogisch zijn hen uit hun woning te halen. Verdachte heeft wel maatregelen genomen, te weten het bellen van netbeheerder Liander en heeft conform de instructies van Liander bewoners en omstanders op afstand van het gaslek gehouden. Liander heeft verdachte niet geïnstrueerd omstanders op vijftig meter afstand te houden, zodat het nalaten hiervan niet aan verdachte kan worden verweten. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de gedragingen die zijn ten laste gelegd onder de gedachtestreepjes 17 tot en met 19 niet kunnen worden bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Gedeeltelijke vrijspraak van gedachtestreepje 6
Geen beschermende maatregelen nemen bij een onbekende leiding
Het nemen van beschermde maatregelen in geval van een onbekende leiding wordt niet voorgeschreven door de CROW250. Deze richtlijn noemt enkel dat moet worden gestopt met de graafwerkzaamheden en contact moet worden opgenomen met de netbeheerder voor nadere informatie en aanwijzingen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel in het 6de gedachtestreepje worden vrijgesproken.
Welke feitelijke gedragingen worden wel bewezen?
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte en/of de gemeente Urk de volgende gedragingen hebben verricht dan wel hebben nagelaten te verrichten. Verdachte en de gemeente Urk hebben onvoldoende onderzoek gedaan naar de aard van de tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen (gedachtestreepje 1). Verdachte heeft geen themakaarten geraadpleegd (gedachtestreepje 2) om zo de aangetroffen onbekende leiding te identificeren. De gemeente Urk heeft geen contact opgenomen met de juiste netbeheerder van die leiding (gedachtestreepje 3). Verdachte en de gemeente Urk hebben de gasleiding als waterleiding aangemerkt (gedachtestreepje 4) en verdachte is, in strijd met de CROW250, niet met de graafwerkzaamheden gestopt (gedachtestreepje 6). Toen bleek dat de leiding zeer dicht op de te plaatsten rioolput kwam te liggen, heeft de gemeente Urk de leiding niet laten omleggen (gedachtestreepje 7). Wel is besloten om de rioolput in te korten door er een deel af te zagen waarbij de rubberen afdekring is verwijderd (gedachtestreepje 8). Vervolgens heeft verdachte de ingekorte rioolput dicht op de leiding geplaatst (gedachtestreepje 9) en de ingekorte rioolput afgedekt met een betonnen putdeksel en zijn openingen ontstaan bij de aansluiting van de afgezaagde rioolput (gedachtestreepje 10). Nadat het verdachte bekend was geworden dat de leiding een gasleiding betrof heeft verdachte geen contact opgenomen met de gasnetbeheerder (gedachtestreepje 11). Ook is geen toestemming gevraagd voor het machinaal graven binnen één meter van een leiding (gedachtestreepje 12). Verdachte heeft zeer nabij die gasleiding machinaal gegraven en gewerkt (gedachtestreepje 13) en heeft met de graafmachine de gasleiding beschadigd waardoor gasuitstroom plaatsvond (gedachtestreepje 14). Hierop heeft verdachte de beschadigde gasleiding afgedekt met zand en een graafbak (gedachtestreepje 15).
Waarom kunnen deze gedragingen bewezen worden?
De rechtbank legt aan de hand van een beschrijving van wat er is gebeurd uit waarom zij deze gedragingen bewezen vindt.
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Begin april 2016 is gestart met de werkzaamheden ter uitvoering van het project rioolrenovatie [adressen] in [plaats] . Met dit project is onder meer het bestaande riool vergroot en zijn putten op het riool aangesloten. Om dit te realiseren is een groot deel van de straat [adressen] opengelegd waarna graafwerkzaamheden in de grond zijn verricht.
In de week voorafgaand aan het incident, op 27 mei 2016, zijn proefsleuven gegraven ter voorbereiding van het plaatsen van een rioolput. [verdachte] en de gemeente Urk waren ermee bekend dat er zich een waterleiding en een gasleiding in de grond bevonden, maar waar die precies lagen was onduidelijk. Met de proefsleuven moest de exacte ligging van de leidingen worden vastgesteld. Bij het opengraven van de grond constateerden [naam 1] en [naam 2] (beiden werkzaam bij [verdachte] ), dat één van de leidingen dichter op de te plaatsen rioolput zou komen te liggen dan vooraf op de tekening was aangegeven. Door [naam 1] is aan de leiding gevoeld om vast te stellen of dit de water- of gasleiding betrof. De leiding voelde licht en niet koud aan, dit is normaal gesproken wel het geval bij een waterleiding. Daarnaast was de leiding niet geel van kleur, terwijl gasleidingen altijd geel of wit van kleur zijn. Hierdoor was het voor [naam 1] onduidelijk of hij met de water- of gasleiding te maken had. [naam 2] heeft verklaard dat hij verder geen actie heeft ondernomen om de leidingen te identificeren. Dat maakte hem ook niet zoveel uit, geen van beide type leidingen mocht worden beschadigd.
De verwarring over de aard van de leiding is besproken met de toezichthouder, [toezichthouder] (werkzaam bij de gemeente Urk). [toezichthouder] heeft verklaard dat de leiding er wit bleek uitzag en dat een gasleiding normaal gesproken geel van kleur is. Door hem zijn geen handelingen verricht om het type leiding vast te stellen zoals het voelen aan de leiding. Uiteindelijk zijn [naam 1] , [naam 2] en [toezichthouder] na het bekijken van de klictekening (de verzamelkaart) tot de conclusie gekomen dat de leiding de waterleiding moest zijn. Op de tekening stond namelijk op deze locatie een waterleiding ingetekend. De projectleider vanuit de gemeente Urk, [projectleider] , heeft zich bij deze conclusie aangesloten. [projectleider] heeft verklaard dat hij op basis van de klictekening, de kleur en het materiaal van de leiding ervan overtuigd was dat het de waterleiding betrof. De rechtbank stelt vast dat beide partijen hebben nagelaten om contact op te nemen met de netbeheerders van de water- en gasleiding om de aard van de leiding te identificeren.
Bij de uitvoering van het project zijn door [verdachte] alleen verzamelkaarten gebruikt en geen thema- of detailkaarten. Deze kaarten waren wel meegeleverd bij de graafmelding. [directeur] heeft verklaard dat hij bewust geen themakaarten aan zijn grondwerkers heeft meegegeven ter voorkoming van verwarring. Door alle lijntjes zou oriëntatie op basis van de themakaart lastig zijn.
Naast de verwarring over de aard van de leiding heeft [naam 2] ook de ligging van de vermeende waterleiding in de nabijheid van de te plaatsen rioolput besproken met [toezichthouder] . In de veronderstelling te maken te hebben met een waterleiding heeft [toezichthouder] contact opgenomen met de netbeheerder van de waterleiding: Vitens. Na reactie van Vitens heeft [toezichthouder] besloten de leiding te laten liggen en deze niet te laten verleggen. [verdachte] is doorgegaan met de werkzaamheden. Omdat de gasleiding werd aangezien voor een waterleiding is Liander, netbeheerder van de gasleiding, niet gebeld.
Tijdens de werkzaamheden bleek dat de betonnen dekplaat die op de rioolput zou worden geplaatst, te hoog kwam te liggen ten opzichte van de vermeende waterleiding. [naam 2] heeft dit probleem met [toezichthouder] besproken. Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] volgt dat [toezichthouder] opdracht heeft gegeven een stuk van de rioolput af te zagen om de constructie passend te maken. Hierop heeft [naam 2] met een reciprozaag banden van de put gezaagd waarbij ook de rubberen afdichtring aan de bovenzijde van de put is verwijderd. [naam 2] en [naam 1] hebben verklaard dat de zaagsnede niet kaarsrecht kan zijn geweest. De rubberen afdichtring kon niet worden teruggeplaatst omdat die vast zat aan het afgezaagde deel van de put.
[toezichthouder] zelf heeft verklaard dat verdachte op eigen initiatief de rioolput heeft ingekort en dat deze beslissing niet met hem is besproken. Wel is hij achteraf met dit besluit akkoord gegaan. [toezichthouder] heeft gezegd dat hij ook toestemming zou hebben gegeven voor het inkorten van de rioolput als hem dat op dat moment was gevraagd. Nu wisselend wordt verklaard over op wiens initiatief de rioolput is ingekort, kan de rechtbank niet vaststellen welke partij daar daadwerkelijk opdracht toe heeft gegeven. Wel staat vast dat [toezichthouder] heeft ingestemd met het inkorten van de rioolput door een ring van de put af te zagen.
Op 30 mei 2016 kwam [naam 1] tot de conclusie dat de vermeende waterleiding toch een gasleiding moest zijn. Dit kon niet anders gelet op het gewicht en de temperatuur van de leiding. [naam 2] kwam op 3 juni 2016 tot de conclusie dat het toch de gasleiding betrof. Op de klicmelding stonden de diameters van de leidingen vermeld. [naam 2] zag dat de diameter van de gasleiding overeen kwam met de leiding waarvan hij eerst dacht dat het de waterleiding was. Dit kon je met het blote oog zien. [naam 1] en [naam 2] hebben hun bevindingen met elkaar besproken en waren het met elkaar eens dat de leiding naast de rioolput een gasleiding was. [naam 2] heeft deze informatie niet met [toezichthouder] gedeeld. Het werk was nagenoeg klaar. [naam 1] weet niet of er contact is opgenomen met de beheerder van de gasleiding over de ligging van de leiding zo dicht op de rioolput. Hij heeft dit in ieder geval niet gedaan. [toezichthouder] heeft verklaard dat hij er op 3 juni 2016 nog steeds vanuit ging dat de leiding een waterleiding was.
Op 3 juni 2016 is de ingekorte rioolput op het riool aangesloten en is de betonnen dekplaat op de put geplaatst. De afstand tussen de dekplaat en de gasleiding betrof ongeveer drie à vier centimeter. Vervolgens is de ballon in het riool naar de woningen [adressen] verwijderd. Omdat de overige ballonnen ter afdichting van aansluitingen op het riool niet werden verwijderd, stond alleen het riool naar [adressen] in verbinding met de rioolput.
Om de graaflocatie veilig achter te laten voor het weekend hebben [naam 1] en [naam 3] (ingehuurd door [verdachte] ), de gaten rondom de rioolput met zand aangevuld tot straatniveau. [naam 1] stond in het gat. [naam 3] bestuurde de graafmachine en strooide met de graafbak steeds een laagje zand in het gat waarna [naam 1] het zand handmatig verspreide. [toezichthouder] heeft in de ochtend de graaflocatie bezocht. Hij heeft gezien dat er machinaal werd gegraven nabij de leidingen, maar zag dit niet als een probleem. [toezichthouder] heeft die middag vrij genomen.
Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] is gebleken dat [naam 3] met de bak van de graafmachine zand tussen de gasleiding en de dekplaat heeft gestrooid. Hierbij is zand op de dekplaat terecht gekomen. [naam 3] heeft geprobeerd om met de graafbak het zand van de dekplaat te schrapen. Hij heeft de bak van de graafmachine op de dekplaat gezet en naar zich toe gehaald. Hierbij heeft [naam 3] met de zijkant van de graafbak de gasleiding geraakt, ter hoogte van een mof. [naam 3] heeft verklaard dat hij de buis hoorde knappen en direct een blazend en sissend geluid hoorde. [naam 1] heeft verklaard dat hij het krakende geluid van kunststof hoorde. Doordat de twee delen van de gasleiding ten opzichte van elkaar in hoogte verschilden, zag [naam 1] een gat in de vorm van een halve maan. Hij heeft verklaard dat het zand werd weggeblazen. Tevens hoorde hij het geluid van stromend gas en rook hij direct een gaslucht. Op aanwijzing van [naam 1] heeft [naam 3] zand op het gaslek gegooid en de bak van de graafmachine bovenop het zand gezet.
[naam 1] heeft direct met Liander, de netbeheerder van de gasleiding, gebeld. Dit was om 16:36 uur. Om 17:47 uur is [naam 4] (monteur van Liander), op de graaflocatie gearriveerd. [naam 4] heeft een meting verricht om de concentratie gas in het riool vast te stellen. In het riool werd 85 vol% gas gemeten. Hierop heeft [naam 4] contact opgenomen met de brandweer en opdracht gegeven de bewoners uit hun woningen te halen. Tegelijkertijd hebben er ontploffingen plaatsgevonden in de woningen [adressen] en is daar brand uitgebroken. Als gevolg van de ontploffingen en brand zijn een aantal woningen geheel verwoest en een aantal woningen onherstelbaar beschadigd.
NFI-deskundige Van Rijswijk heeft aan de hand van onderzoek aan de gasleiding, foto’s en verklaringen van betrokkenen onderzocht hoe het gas zich van het gaslek op straat naar de woningen heeft kunnen verspreiden en hoe het daar tot ontploffing is gekomen. Van Rijkwijk beschrijft dat uitstromend gas zich altijd een weg naar buiten zoekt. Deze weg kan ook door de grond lopen, omdat grond gas doorlatend is. Van Rijswijk concludeert dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het gas zich via het riool naar de woningen heeft verspreid, dan dat het gas via een andere weg over die afstand en in die hoeveelheid in de woningen is terechtgekomen. Door de handmatig ingekorte rioolput, de nog niet gedichte kieren en het vers aangevulde zand rond het gaslek kon het uitstromende gas in de rioolput komen. Het riool dat in verbinding stond met de woningen [adressen] was de enige uitweg voor het gas vanaf de rioolput. Doordat er gas in het riool bleef stromen is de druk in het riool dusdanig opgelopen dat het gas het waterslot in de afvoer van de woningen heeft doorbroken. Het gas heeft zich net zo lang in de woningen kunnen ophopen tot er een explosief mengsel ontstond. In een woonhuis zijn verschillende apparaten aanwezig die als ontstekingsbron kunnen fungeren. Het was daarom een kwestie van tijd voordat zich een geschikte ontstekingsbron voordeed. Dit is ook gebeurd.
5.3.4Zijn de ontploffingen en brand de schuld van verdachte?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het ontstaan van de ontploffingen en brand aan de schuld van verdachte is te wijten. Hierbij gaat het om schuld in strafrechtelijke zin. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid die verwijtbaar is. Dit is het geval als verdachte anders had moeten handelen (verwijtbaar) en anders kon handelen (vermijdbaar), tenzij er bijzondere omstandigheden zijn waardoor dit niet aangenomen zou moeten worden. Om dit vast te stellen moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, waarbij rekening wordt gehouden met wat van verdachte mocht worden verwacht (
garantenstellung). Dit alles moet worden beoordeeld op basis van de situatie zoals die op 3 juni 2016 van toepassing was, en niet met de kennis van achteraf.
De rechtbank heeft al overwogen dat en waarom aan verdachte hogere zorgvuldigheidseisen gesteld kunnen worden en dat hij als aannemer (mede)verantwoordelijk was voor het op zorgvuldige wijze uitvoeren van graafwerkzaamheden in de grond. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij vanuit de op hem rustende zorgplicht veilig te graven ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen, ook oog zouden hebben voor de risico’s die werken dicht op een gasleiding met zich meebrengen en het gevaar dat dit voor personen of goederen kan vormen.
De rechtbank vindt dat sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte. De voornaamste reden hiervoor is dat verdachte op een aantal momenten onvoldoende oog heeft gehad voor de risico’s van het verrichten van grondwerkzaamheden vlak bij een gasleiding en dat een (ingehuurde) medewerker van [verdachte] de gasleiding heeft geraakt en het gaslek heeft veroorzaakt.
De volgende gang van zaken brengt de rechtbank tot dit oordeel.
Tijdens het werk
Verdachte trof tijdens de uitvoering van het project twee leidingen aan waarvan niet direct met zekerheid kon worden gezegd wat welke leiding was: water- of gasleiding. Vervolgens bleek dat de rioolput met dekplaat dichter op de leiding kwam te liggen dan vooraf op de bouwtekening was aangegeven. Bij deze stand van zaken mocht het van verdachte worden verwacht dat hij met behulp van de detailkaarten (de zogenoemde laagjeskaart) de identiteit van elke leidingen had vastgesteld om zeker te weten welke leiding daar lag. Verdachte had dit ook eenvoudig kunnen doen. Alle tekeningen en kaarten verkregen bij de graafmelding waren beschikbaar.
Op 3 juni 2016 werd duidelijk dat de leiding die vlak naast de rioolput liep een gasleiding was. Ook werd duidelijk dat de dekplaat en de gasleiding met elkaar in conflict kwamen. Op dat moment had het voor verdachte evident moeten zijn dat er een gevaarlijke situatie kon ontstaan en dat door de ligging van de dekplaat dicht naast de leiding de kans op het raken van de gasleiding een reëel risico was. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij contact had opgenomen met de netbeheerder van de gasleiding om de gasleiding al dan niet te laten omleggen. Of dat hij hierover in elk geval opnieuw in overleg trad met zijn opdrachtgever, de gemeente. Verdachte had niet mogen volstaan met het inkorten van de rioolput en het streven om bij de werkzaamheden geen leidingen te beschadigen. Nu verdachte ter zake deskundig is, had hij de risicovolle situatie moeten erkennen. Desondanks heeft verdachte met de graafmachine werkzaamheden verricht in de nabijheid van de gasleiding. Verdachte heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht.
Weliswaar heeft verdachte de verwarring over de aard van de leiding en de ligging van de rioolput met dekplaat dicht op de gasleiding met [toezichthouder] besproken en heeft [toezichthouder] daarop geen actie ondernomen, maar dit ontslaat verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheden op ditzelfde punt. Hij had door het uitblijven van ingrijpen niet zijn alertheid op de risicovolle situatie mogen verliezen. Dit vloeit voort uit de eigen en zelfstandige verantwoordelijkheid voor de onderneming die hij dreef. Wel is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte nog overleg heeft gehad met [toezichthouder] bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte moet worden meegewogen.
Na ontstaan gaslek
Dat het gas door het zand is gedrongen en via de openingen van de afgezaagde rioolput in het riool kon komen, waarna het zich door het weghalen van de ballon naar de woningen kon verspreiden en daar ophopen, heeft verdachte zich onvoldoende gerealiseerd. Dat had hij wel moeten doen. Hij was dagelijks professioneel met rioleringen, grond- en graafwerkzaamheden bezig en beschikte over de deskundigheid om de daaraan verbonden gevaren adequaat in te schatten. Hij had als ondernemer ook de verantwoordelijkheid en de verplichting die deskundigheid aan te wenden, niet slechts voor de voortgang van zijn bedrijf, maar ook voor de bescherming van allen die daardoor bedreigd konden worden.
Dit alles tezamen en in onderling verband bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de op hem rustende zorgplicht voor zorgvuldig en veilig grondroeren ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen vermijdbaar en verwijtbaar heeft veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld. De risico’s en de gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging kunnen aan verdachte worden toegerekend en verdachte had op de dagen voorafgaand aan en op 3 juni 2016 anders moeten en kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
Voor alle duidelijkheid, de rechtbank is van oordeel dat nadat de gasleiding was geraakt, verdachte geen verwijt meer kan worden gemaakt. Hij heeft toen adequaat opgetreden, er is met Liander gebeld die zei dat er geen brandweer hoefde te komen en tegen de bewoners is gezegd dat zij op afstand moesten blijven. Hier is in paragraaf 5.3.3 al uitvoeriger op ingegaan.
5.3.5Is er een causaal verband tussen de gedragingen en de ontploffingen en brand?
De vraag die tot slot moet worden beantwoord, is of er een causaal verband bestaat tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen van verdachte en de ontploffing en brand zelf.
Daarnaast moet door de ontploffing en brand gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zijn ontstaan.
Naar vaste rechtspraak dient het causale verband te worden vastgesteld aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Als een gedraging naar haar aard geschikt is om het uiteindelijke gevolg teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg. Het uit de gedraging voortvloeiende gevaar dient in het algemeen voorzienbaar te zijn op het moment dat de gedraging wordt verricht.
In de twee voorgaande paragrafen is uiteen gezet dat zich de situatie heeft voorgedaan waarin een gasleiding zeer dicht op een rioolput met dekplaat lag waarna er in de nabijheid van deze gasleiding is gewerkt. Door deze keten van gedragingen is het gaslek ontstaan. Had verdachte met behulp van een detailkaart direct na het aantreffen de echte aard van de leiding vastgesteld, die gasleiding al dan niet laten omleggen en niet zo dicht bij de rioolput met dekplaat laten liggen, niet machinaal nabij de gasleiding gewerkt en niet de gasleiding geraakt, dan was er geen gaslek ontstaan. In deze keten van gebeurtenissen is ook van belang dat het gaslek met zand en de bak van de graafmachine is afgedicht. Hierdoor heeft het gas zijn weg kunnen vinden naar de huizen aan de [adressen] . Als gevolg van deze keten van gedragingen hebben er ontploffingen plaatsgevonden en is brand uitgebroken.
De kans dat door het machinaal werken dicht op een gasleiding, die gasleiding wordt beschadigd waardoor er gasuitstroom plaatsvindt, en dit gas tot ontploffing en ontbranding kan komen, is voorzienbaar. Het is tenslotte algemeen bekend dat gas een gevaarlijke stof is, juist omdat zij brandbaar en explosief is. Verdachte moet dit ook hebben geweten.
Hiermee zijn de gedragingen van verdachte een noodzakelijke factor geweest voor het ontstaan van de ontploffingen en het uitbreken van brand.
Is sprake geweest van gevaar voor goederen en levensgevaar?
Het directe gevolg van het gaslek en de daarop volgende ontploffingen en brand is dat de woningen [adressen 1] geheel zijn verwoest en de woningen [adressen 2] onbewoonbaar zijn geworden. Niet alleen is gevaar voor goederen ontstaan (de woningen en inboedel), dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt.
Daarnaast is sprake geweest van levensgevaar, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De eerste explosie vond plaats rond 18:00 uur. Op dat moment waren de bewoners van huisnummers [van 5 woningen] thuis. Bij een aantal van hen waren mensen op visite. Zij bevonden zich in de woning of de achtertuin. Bewoners hebben verklaard dat door de explosie de ramen uit hun sponningen sprongen, de muren op hen afkwamen en stukken hout van de woning in het rond vlogen. Omdat het gas via de watersloten in de woningen kon uitstromen, en de ontploffingen en brand plaatsvonden op een tijdstip waarop, naar algemene bekendheid, de kans zeer groot was dat minstens een deel van de bewoners van de woningen thuis was, en de bewoners en visite van vijf van de woningen inderdaad thuis waren, kan worden geoordeeld dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig was.