ECLI:NL:RBAMS:2020:3215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
8201508 CV EXPL 19-25038
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot betaling in een consumentenzaak wegens gebrekkige informatieverstrekking

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2020 een vonnis gewezen in een consumentenzaak waarbij de eisende partij, een B.V., een vordering tot betaling van € 902,36 heeft ingesteld tegen de gedaagde partij, die niet is verschenen. De eisende partij heeft bij dagvaarding van 14 november 2019 gevorderd dat de gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde partij heeft echter niet tijdig geantwoord en ook geen uitstel gevraagd, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet alle voor de beoordeling relevante informatie heeft verstrekt en niet alle van belang zijnde stukken heeft overgelegd. Dit is in strijd met de wettelijke verplichtingen zoals vastgelegd in de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eisende partij heeft in de dagvaarding gesteld dat zij in april 2019 diverse zaken aan de gedaagde partij heeft verkocht en geleverd, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd, zoals een bevestiging van de overeenkomst, algemene voorwaarden of facturen.

De kantonrechter oordeelt dat door de gebrekkige informatieverstrekking niet kan worden getoetst of de vordering is gebaseerd op oneerlijke bedingen, zoals bedoeld in richtlijn 93/13. De eisende partij is verantwoordelijk voor het verstrekken van de benodigde informatie en stukken in consumentenzaken. Aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd, heeft de kantonrechter besloten de vordering af te wijzen en de eisende partij in de proceskosten te veroordelen, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil zijn begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8201508 CV EXPL 19-25038
vonnis van: 25 juni 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

[eiseres] B.V.

gevestigd te [woonplaats 1]
eisende partij
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats 2]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij dagvaarding van 14 november 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van € 902,36 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij vordert betaling van € 778,03 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed consument te zijn. Om de vordering te beoordelen dient de kantonrechter te beschikken over voor de beslissing in onderhavige consumentenzaak van belang zijnde feiten en stukken. Welke feiten en stukken dat zijn, volgt uit het door de rechtbank Amsterdam op de website beschikbaar gestelde en in de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 bij tussenvonnis aan repeatplayers verstrekte informatieformulier voor consumentenverstekzaken, maar volgt ook uit de wet.
Geoordeeld wordt dat eisende partij niet alle voor de beoordeling relevantie informatie heeft verstrekt, noch alle van belang zijnde stukken heeft overgelegd. Ter toelichting geldt het volgende.
Eisende partij stelt in de dagvaarding - samengevat en voor zover van belang - dat eisende partij in de periode april 2019 diverse zaken aan gedaagde partij heeft verkocht en geleverd. De zaken zijn omschreven in een factuur van 11 april 2019, waarbij de overeengekomen, althans redelijke en gebruikelijke prijzen in rekening zijn gebracht. De vordering is al geruime tijd opeisbaar. Ondanks aanmaningen is niet aan de betalingsverplichting voldaan. Eisende partij maakt aanspraak op vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten.
De enige productie die eisende partij bij de dagvaarding heeft gevoegd is een veertiendagenbrief. Niet overgelegd is (een bevestiging van) de overeenkomst, de algemene voorwaarden en de factuur.
Niet gesteld of gebleken is op welke wijze de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Uit de stellingen in de dagvaarding lijkt te volgen dat er algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn, maar eisende partij heeft niet gesteld of de vordering al dan niet op deze algemene voorwaarden is gebaseerd en indien dat zo is, ontbreekt een toelichting over de vraag waarom de bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van richtlijn 93/13 oneerlijke bedingen.
Door de gebrekkige informatieverstrekking kan de kantonrechter niet ambtshalve toetsen of de vordering is gebaseerd op oneerlijke bedingen. Evenmin kan worden nagegaan of eisende partij heeft voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen als bedoeld in Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 BW.
Eisende partij, althans haar gemachtigde, wordt geacht op de hoogte te zijn van de informatie en stukken die verstrekt dienen te worden in consumentenzaken als de onderhavige. Sinds 1 oktober 2019 wordt geen tussenvonnis meer gewezen waarbij een informatieformulier wordt verstrekt. Dat betekent dat eisende partij reeds in de dagvaarding aan de stelplicht dient te voldoen.
Nu de vordering niet, althans onvoldoende is onderbouwd met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten en stukken, is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de voorschriften van de artikelen 21 Rv en 111 Rv voldaan. De vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.