ECLI:NL:RBAMS:2020:3268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
13/000279-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling door gebrek aan opzet en inzicht in gedragingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van zijn moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 december 2019 met een mes heeft gezwaaid in de richting van zijn moeder, maar dat er geen bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de dood van zijn moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewust heeft gehandeld met de intentie om zijn moeder te verwonden, maar dat hij in een psychotische toestand verkeerde, wat zijn inzicht in de gevolgen van zijn handelen heeft beïnvloed.

Tijdens de zitting op 17 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. G. Dankers, de vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. A.A. Bloemberg. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn moeder in overweging genomen, evenals het Pro-Justitia rapport van psychiater D. van Dam, waarin werd gesteld dat de verdachte leed aan een kortdurende psychotische stoornis ten tijde van het delict. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in staat was om de draagwijdte van zijn gedragingen te begrijpen, waardoor er geen sprake was van opzet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden bewezen dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. N.J. Koene, en de rechters mrs. A. Eichperger en F.C.M. Weijnen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/000279-20 (Promis)
Datum uitspraak: 1 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.A. Bloemberg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
poging tot doodslag van zijn moeder [persoon 1], door met een mes te steken in haar schouder en/of borst en/of zij en/of arm, subsidiair poging tot zware mishandeling, op 31 december 2019 te Amsterdam;
bedreiging van zijn moeder [persoon 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht, door haar een mes te tonen en/of met het mes zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken, op 31 december 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
Bewezen kan worden dat verdachte met een mes in zijn hand heeft gezwaaid. Hij heeft niet gericht gezwaaid met het mes, maar van zich af gezwaaid. Opzet op de dood kan daarom niet worden bewezen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen. Verdachte heeft door zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn moeder zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door met een mes om zich heen te zwaaien, terwijl zijn moeder zich op korte afstand van hem bevond, bestond het risico dat hij haar zou raken waardoor zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Feit 2
Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het zwaaien met het mes wordt verdachte reeds onder feit 1, subsidiair, verweten als een poging tot zware mishandeling. Het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft daarom slechts betrekking op het tonen van een mes, hetgeen op grond van het dossier niet kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verwondingen bevonden zich op de schouder en de zijkant van de schouder, niet zijnde vitale plekken in het lichaam. Bovendien heeft verdachte met het mes gezwaaid en niet bewust gestoken. Er is daarom geen sprake geweest een aanmerkelijke kans op de dood.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft niet gestoken met het mes met het opzet zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar heeft uit paniek met het mes gezwaaid. Dit blijkt ook uit de oppervlakkige verwondingen.
Feit 2
Verdachte heeft enkel een mes in zijn handen gehad en heeft daarbij geen bedreigende uitlatingen gedaan richting zijn moeder. Uit de verklaring van moeder blijkt ook niet dat zij zich bedreigd heeft gevoeld. Zij is zelfs naar verdachte toegegaan om hem tot rust te brengen, terwijl hij het mes in zijn handen had. Gelet op de bijzondere omstandigheden kan niet worden gezegd dat er een vrees is opgewekt dat er daadwerkelijk gestoken zou worden, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet bewezen is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van zijn moeder.
Feit 1 subsidiair
Uit het dossier volgt dat verdachte de keuken in is gerend en een broodmes uit de keukenla heeft gepakt. Hij rende vervolgens naar het balkon, waar hij struikelde en viel. Verdachte heeft vervolgens geprobeerd om zichzelf te steken met het mes. De moeder van verdachte is naar hem toegegaan, knielde bij hem en heeft hem vastgepakt om hem tot rust te brengen. Op het moment dat zij hem vastpakte, begon verdachte met zijn armen te zwaaien, terwijl hij het mes in zijn hand had. Hij raakte zijn moeder met het mes in haar arm en schouder. Vervolgens bleef verdachte vanuit het niets stil op zijn rug liggen op het balkon. Zijn moeder heeft hem losgelaten, is naar binnen gegaan en heeft de balkondeur dichtgedaan. Op het moment dat de politieambtenaren ter plaatse komen, ligt verdachte nog steeds op zijn rug op het balkon met zijn ogen dicht en met trillende oogleden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest om zijn moeder te verwonden.
De rechtbank is van oordeel dat gezien het voorgaande niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet op (poging tot) zware mishandeling van zijn moeder heeft gehad. De rechtbank geeft daarbij vooral betekenis aan het feit dat verdachte geen stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt, maar daar (slechts) mee heeft gezwaaid.
De vraag is vervolgens of er sprake is van voorwaardelijk opzet op (poging tot) zware mishandeling.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft met mes gezwaaid, terwijl zijn moeder hem vast hield en zich dus op korte afstand van hem bevond. De rechtbank acht de kans aanmerkelijk dat door die gedragingen zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt.
Ten slotte dient te worden beoordeeld of bewezen kan worden dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
In het Pro-Justitia rapport van 14 april 2020, opgemaakt door psychiater D. van Dam en supervisant N. Bantal, is onder meer het volgende vermeld: ‘verdachte leed ten tijde van het ten laste gelegde feit aan een kortdurende psychotische stoornis. Verdachte was in de veronderstelling dat hij achtervolgd werd door demonen die hem wilden vermoorden. De belevingswereld van verdachte was geheel overheerst door religieuze en paranoïde wanen, en zijn gedragskeuzes werden totaal ingegeven door doodsangst en zijn wanen.’
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zijn moeder zou verwonden met het mes, omdat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De rechtbank is daarom van oordeel dat (voorwaardelijk) opzet op de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zodat verdachte ook hiervan wordt vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2020.
[...]