ECLI:NL:RBAMS:2020:3322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
13/650079-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte in verband met oplichting en witwassen met Franse bedrijven

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van oplichting en witwassen in een omvangrijke fraudezaak, bekend als onderzoek 13Gips. De zaak betreft een serie oplichtingen waarbij Franse bedrijven zijn benadeeld door valse berichten over gewijzigde bankrekeningnummers. De verdachte, geboren in 1967, was niet aanwezig tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 18, 19, 20 mei en 6 juli 2020. De officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. M.E. van der Werf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke bedragen, afkomstig van de oplichtingen, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen van medeplegen van oplichting. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingen zelf, maar dat hij wel opzettelijk zijn bankrekeningen ter beschikking had gesteld aan derden, waardoor hij wist dat hij bij het witwassen betrokken was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het strafblad van de verdachte. De benadeelde partij, een van de Franse bedrijven, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de handelingen die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650079-16 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 18, 19, 20 mei 2020 en 6 juli 2020. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat mr. M.E. van der Werf, raadsman van verdachte, naar voren heeft gebracht. Namens de benadeelde partij [naam bedrijf 4] heeft mr. G. Sluiter op zitting het woord gevoerd.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek met de naam 13Gips. In dit onderzoek draait het om de verdenking van fraude met bankrekeningnummers waarbij meerdere Franse bedrijven benadeeld zijn. De bedrijven krijgen in de periode van september 2015 tot en met april 2016 bericht van iemand die zich voordoet als medewerker van een zakelijk contact waar de Franse bedrijven regelmatig geld naar overmaken. Toekomstige betalingen aan dat contact moeten naar een nieuw rekeningnummer worden overgeboekt. Soms volgt hiervan nog een bevestiging per e-mail. Daarbij worden Nederlandse bankrekeningen opgegeven. De Franse bedrijven maken hierna de gebruikelijke betalingen voor dit contact naar de nieuwe rekeningnummers over. Het zakelijk contact in kwestie blijkt geen gewijzigd rekeningnummer aan de Franse bedrijven te hebben doorgegeven en heeft de betalingen niet ontvangen. Het geld wordt na ontvangst op de Nederlandse bankrekening overgemaakt of geprobeerd over te maken naar bankrekeningen in onder meer Hong Kong en China.
Het onderzoek 13Gips heeft zich alleen gericht op de Nederlandse bankrekeningen waarop het geld is binnengekomen en welke bedrijven of personen aan die rekeningen te linken zijn. Nader onderzoek naar de vermoedelijke oplichtingen en de namen, e-mailadressen en telefoonnummers die daarbij zijn gebruikt, heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden. Ook naar aanleiding van de verklaring van verdachte [verdachte] op 21 april 2016, waarin hij over een aantal namen en omstandigheden vertelt, is geen nader onderzoek verricht. Daarvan zijn in elk geval geen onderzoeksresultaten opgenomen in dossier 13Gips. In dit onderzoek zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze verdachten zijn alle vijf vervolgd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de zaken tegelijk behandeld op de zitting en doet vandaag in alle vijf de zaken uitspraak.

3.Beschuldiging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden de feiten op de tenlastelegging verkort weergegeven en voorzien van subnummers. De hele tenlastelegging staat in de bijlage.
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
1.
medeplegen van (1A) / medeplichtigheid aan (1B) oplichting in de periode van 1 september 2015 tot en met 1 december 2015, door [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] te bewegen tot afgifte van respectievelijk € 114.675,74, € 124.112,50 en € 175.654,87
of
medeplegen van witwassen van genoemde geldbedragen afkomstig van [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] (1C).
2.
medeplegen van witwassen in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 december 2015 van meerdere geldbedragen, afkomstig van [naam bedrijf 4], [naam bedrijf 5] (2A), [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] (2B).
3.
medeplegen van poging witwassen op 22 december 2015 van € 201.000 en € 49.845.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en van de verdediging
Hier worden slechts de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Voor zover de inhoudelijk ingenomen standpunten nader besproken moeten worden, komen ze hierna bij de beoordeling van de rechtbank aan bod.
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van oplichting (feit 1A). De medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B), het medeplegen van witwassen (feit 2) en het medeplegen van poging tot witwassen (feit 3) kunnen worden bewezen.
De verdediging vindt dat verdachte voor alle feiten moeten worden vrijgesproken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Vrijspraak medeplegen van oplichting (feit 1A)
De rechtbank vindt – net als de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Uit het dossier volgt dat de Franse bedrijven opgelicht zijn, waarover hierna meer, maar van rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij die oplichtingen blijkt uit het dossier onvoldoende. Verdachte wordt van feit 1A dus vrijgesproken.
4.2.2.
Vrijspraak medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B)
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van medeplichtigheid aan oplichting. Uit het dossier blijkt dat de Franse bedrijven zijn opgelicht en dat daarbij bankrekeningnummers zijn gebruikt die terug te voeren zijn op verdachte (zie hierna onder 4.2.3.). Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpassen en pin-/tancodes van de rekeningen aan derden heeft gegeven en dat hij daar geld voor zou krijgen.
Voor medeplichtigheid aan de oplichtingen moet verdachte opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage – in dit geval het verstrekken van de gegevens van zijn bankrekeningen – maar hij moet ook opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage specifiek aan oplichtingen.
De officier van justitie heeft gewezen op een computersysteem [1] (aangeduid met [naam computersysteem 1]) waaraan verdachte kan worden gekoppeld. Via dit apparaat zijn vanaf meerdere bij de oplichting gebruikte bankrekeningen betalingsopdrachten gegeven. Ook werd vanaf dit apparaat vaak ingelogd op bankrekeningen die in 13Gips naar voren zijn gekomen. Dat gebeurde steeds met niet-vaste IP-adressen. Omdat vanaf een computersysteem, [naam computersysteem 2], vijf accounts zijn benaderd die ook vanaf [naam computersysteem 1] zijn benaderd en ook vanaf [naam computersysteem 2] op diverse ING accounts uit het dossier is ingelogd, concludeert de officier van justitie – zo begrijpt de rechtbank – dat de gebruiker van [naam computersysteem 1] en [naam computersysteem 2] dezelfde persoon is. Apparaat [naam computersysteem 2] gebruikt twee vaste IP-adressen die beide aan het adres van [verdachte] te koppelen zijn. Omdat [verdachte] aan vrijwel alle bankrekeningen kan worden gekoppeld en het apparaat [naam computersysteem 2] in zijn huis gebruikt is, kan het niet anders zijn dan dat [verdachte] steeds de gebruiker is van zowel [naam computersysteem 2] als [naam computersysteem 1]. Omdat vanaf dit apparaat het door oplichting verkregen geld werd doorgesluisd naar meestal buitenlandse bankrekeningen, moet [verdachte], als gebruiker van dit apparaat hebben geweten dat hij door de gegevens van zijn rekeningen te verstrekken een bijdrage leverde aan de oplichtingen van de Franse bedrijven. Daarmee is zijn opzet op de medeplichtigheid aan die oplichtingen gegeven.
De rechtbank vindt dat de bevindingen over het computersysteem niet kunnen leiden tot de concrete vaststelling dat verdachte wist dat hij behulpzaam was bij oplichtingen en daar dus ook opzet op had. Dat een ander apparaat ([naam computersysteem 2]) dat vaak op dezelfde accounts inlogde, gebruikt zou zijn in de woning van verdachte rechtvaardigt niet de conclusie dat verdachte de (exclusieve) gebruiker van apparaat [naam computersysteem 1] was. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij alle gegevens van de bankrekeningen uit handen heeft gegeven aan derden en dat die derden mogelijk bij hem thuis hebben ingelogd. Omdat de verklaring van verdachte niet nader is onderzocht en er ook verder geen aanwijzingen zijn dat de verklaring van verdachte op belangrijke punten niet zou kloppen of onbetrouwbaar zou zijn, gaat de rechtbank in beginsel uit van de juistheid daarvan. De bevindingen over computersysteem [naam computersysteem 1] sluiten de mogelijkheid dat een derde de beschikking had over alle door [verdachte] aangeleverde bankrekeningen en die derde de gebruiker van [naam computersysteem 1] was niet (buiten redelijke twijfel) uit.
De officier van justitie heeft verder gewezen op de vele vennootschappen waarbij verdachte betrokken is en de bestuurswisselingen daarin. De rechtbank heeft dit ook gezien. Vrijwel alle ondernemingen in het dossier zijn op enig moment terug te voeren op verdachte, bijvoorbeeld via bij instanties opgegeven adressen, telefoonnummers en toegang tot de bankrekeningen. Het heeft er alle schijn van dat die constructies er op gericht zijn te verbergen wie daadwerkelijk achter de vennootschap in kwestie zit. Maar daaruit blijkt niet, ook niet in onderlinge samenhang met de bevindingen over het computersysteem, dat verdachte wist dat de derden aan wie hij zijn bankrekeningen ter beschikking stelde die zouden gebruiken bij oplichtingen. Het is goed mogelijk dat verdachte dacht dat de derden andere (al dan niet strafbare) intenties hadden.
4.2.3.
Veroordeling medeplegen witwassen (feit 1C)
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van de geldbedragen zoals die in de tenlastelegging staan.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast. [2]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 1] krijgt op 29 september 2015 een e-mail van iemand die namens [naam bedrijf 6], een zakelijk contact van [naam bedrijf 1], schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Op 15 oktober 2015 maakt [naam bedrijf 1] € 114.675,74 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 1]. [3] Op 16 oktober 2015 wordt het bedrag ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf 7] B.V. [4]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 2] wordt op 12 oktober 2015 gebeld door een persoon die namens [naam bedrijf 8], een zakelijk contact van [naam bedrijf 2], vertelt dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Dit wordt per e-mail bevestigd met daarin het nieuwe rekeningnummer. Op 20 oktober 2015 maakt [naam bedrijf 2] € 124.112,50 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 2]. [5] Op 22 oktober 2015 wordt het bedrag ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf 9] B.V. [6]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 3] krijgt op 9 oktober 2015 een e-mail van een persoon die namens [naam bedrijf 10], een zakelijk contact van [naam bedrijf 3], schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Dit wordt per e-mail bevestigd met daarin het nieuwe rekeningnummer. Op 2 november 2015 maakt [naam bedrijf 3]
€ 175.654,87 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 2]. [7] Op 4 november 2015 wordt het bedrag ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf 9] B.V. [8]
- De Franse bedrijven [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] hebben de hiervoor genoemde bedragen onverschuldigd betaald. Zij hebben aangifte van oplichting gedaan. De bedrijven verkeerden in de veronderstelling dat zij betaalden aan hun vaste relaties, maar die relaties hadden hun rekeningnummers niet gewijzigd en hebben de bedrijven ook geen mails gestuurd over een wijziging van bankrekening. De betalingen zijn uiteindelijk ook niet terecht gekomen bij die relaties maar op valselijk opgegeven bankrekeningnummers. [9]
Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 7] B.V. is [naam admnistratiekantoor]. [10] Bestuurder van [naam admnistratiekantoor] is [medeverdachte 2]. [11] [medeverdachte 2] heeft op de zitting verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] meerdere ondernemingen op zijn naam heeft gezet, maar daar verder geen bemoeienis mee had. Specifiek gevraagd naar [naam bedrijf 7] B.V. verklaart [medeverdachte 2] dat hij geen inzage in de bankrekening had en niet kon inloggen. Dat kon [verdachte] alleen. [12] [verdachte] is enige tijd middellijk bestuurder geweest van [naam bedrijf 7] B.V. en het postbusadres van de B.V. staat op zijn naam. [13]
[verdachte] is de rekeninghouder van de bankrekening van [naam bedrijf 9] B.V. [14]
[verdachte] heeft verklaard dat de rekeningen van [naam bedrijf 7] B.V. en [naam bedrijf 9] B.V. zijn eigen rekeningen zijn. De gegevens van deze bankrekeningen en van bankrekeningen die hij via anderen heeft geregeld, heeft hij aan derden gegeven. Via een gezamenlijke kennis heeft hij met één van hen een vluchtige ontmoeting gehad. Op de volgende ontmoeting na de zomer in 2015 heeft deze persoon gevraagd of hij bedrijven en bankrekeningen kon aanleveren voor relaties van hem. Die relaties zouden de bankrekeningen gebruiken om geld over de rekening van de Nederlandse bedrijven te laten lopen om zo subsidies en belastingen te kunnen onderbouwen. Verdachte is toen gaan ronselen bij relaties voor bankrekeningen, waaronder bij [medeverdachte 1]. De bedrijven moesten een financiële inslag hebben. Het was de bedoeling dat degene die de rekeningen aanleverde ook betalingen zou gaan uitvoeren. Daarbij werd aan [verdachte] uitgelegd dat het om betalingen naar meestal Hong Kong, Shanghai en China zou gaan. [verdachte] zou voor het aanleveren van de rekeningen 6-10% betaald krijgen, maar heeft uiteindelijk één keer € 6.000,- ontvangen. Tegen [medeverdachte 1] heeft [verdachte] gezegd dat hij de rekeningen nodig had om geld te ontvangen en door te sluizen. [15]
Bewijsoverwegingen
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat verdachte
  • de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en
  • die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
  • verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren.
Ook nu verdachte de bankpassen en pin-/tancodes aan derden heeft gegeven, heeft hij nog feitelijke zeggenschap gehad over de bankrekeningen. Hij kan als rekeninghouder van [naam bedrijf 9] B.V. bijvoorbeeld de rekening of de pas(sen) blokkeren, of een nieuwe bankpas aanvragen. Ook over de rekening van [naam bedrijf 7] B.V. heeft hij nog feitelijke zeggenschap gehad. Weliswaar was hij niet de rekeninghouder, maar op basis van wat hiervoor over de rol van [verdachte] bij [naam bedrijf 7] B.V. is besproken, stelt de rechtbank vast dat verdachte uiteindelijk degene was die bepaalde wat er met de onderneming en de bijbehorende bankrekening gebeurde.
In die hoedanigheid heeft hij over beide rekeningen kunnen beschikken in de periode dat de ten laste gelegde bedragen daarop werden gestort. De rechtbank stelt vast dat verdachte die bedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad op zijn bankrekeningen.
De ten laste gelegde bedragen waren uit oplichting afkomstig. De Franse bedrijven zijn door personen, die deden alsof ze namens een zakelijk contact van de bedrijven een wijziging van het rekeningnummer doorgaven, bewogen tot het overmaken van de bedragen naar de rekeningnummers van verdachte.
Verdachte wist dat het hier om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank stelt dat vast aan de hand van zijn eigen verklaring. Door met de informatie die verdachte op dat moment had niet verder door te vragen, de rekeningen inclusief passen en codes, tegen aanzienlijke vergoeding, ter beschikking te stellen aan derden die hij nauwelijks kende, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat op de bankrekeningen gestort zou worden van misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt dus dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op witwassen.
Verdachte heeft daarin en met dat doel samengewerkt met de derden aan wie hij de rekeningen ter beschikking heeft gesteld. Verdachte wordt dus voor het medeplegen van het witwassen veroordeeld.
Het standpunt van de verdediging dat gezien de wijze van tenlasteleggen hier bedoeld is verdachte te beschuldigen van eenvoudig witwassen volgt de rechtbank niet. De tenlastelegging bevat de delictsomschrijving van artikel 420 bis, eerste lid, sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het dossier bevat bovendien onvoldoende aanwijzingen dat de oplichting (mede) door verdachte zou zijn begaan, zie daarover hiervoor onder 4.2.1 en 4.2.2. Van het witwassen van geld uit eigen misdrijf is in deze dan ook geen sprake.
4.2.4.
Vrijspraak medeplegen van witwassen (feit 2)
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 2.
De beschuldiging onder feit 2 richt zich op het verwerven/voorhanden hebben van bedragen afkomstig van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5]. op andere bankrekeningen dan hierboven besproken (2A) en op het verhullen van bedragen afkomstig van [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2], [naam bedrijf 3], [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5]. door het geld van de Franse bedrijven door te boeken naar andere bankrekeningen (2B).
Het beoordelingskader voor 2A is hetzelfde als hiervoor onder 4.2.3. is opgenomen. De eerste vraag is dus of verdachte de bedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. De bedragen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5]. zijn gestort op de rekeningen van [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 13] B.V. Van die rekeningen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daarover beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank volgt hier de verklaring van verdachte dat hij de rekeningen ronselde bij anderen en ze inclusief codes en passen door heeft gegeven aan de derden.
Onder 2B wordt verdachte verweten dat hij de bedragen heeft verhuld door ze door te boeken. De rechtbank vindt dat er voor de betrokkenheid van verdachte bij dat overboeken onvoldoende bewijs in het dossier zit. Ook uit andere omstandigheden blijkt niet dat verdachte een van de ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft verricht. De officier van justitie verwijst naar computersysteem [naam computersysteem 1] waarmee is geprobeerd het geld naar het buitenland over te boeken. Zoals eerder onder 4.2.2. overwogen vindt de rechtbank dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de (exclusieve) gebruiker van [naam computersysteem 1] was.
Het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen, wetende dat daarmee frauduleuze handelingen worden verricht (zoals bewezen verklaard onder feit 1C), maakt niet dat verdachte ook wetenschap en betrokkenheid heeft gehad bij deze concrete overboekingen.
4.2.5.
Vrijspraak van poging witwassen (feit 3)
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de onder feit 3 ten laste gelegde poging tot witwassen.
De beschuldiging van feit 3 richt zich op de poging bedragen, afkomstig van [naam bedrijf 14], over te boeken vanaf de rekening van [medeverdachte 3] naar een bankrekening van [naam bedrijf 15] B.V. en een rekening in China. Ook hier geldt dat de rechtbank vindt dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de gebruiker van [naam computersysteem 1] bij deze overboekingen was. Bovendien gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij de gegevens van de rekeningen van anderen door heeft gegeven aan de derden. In die situatie kan niet vastgesteld worden dat verdachte over de rekening van [medeverdachte 3] heeft kunnen beschikken en een rol heeft gehad in het overboeken van de ten laste gelegde bedragen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in 4.2.3. bewezen dat verdachte
Feit 1C
in de periode van 1 september 2015 tot en met 1 december 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
  • 114.675,74 euro, afkomstig van [naam bedrijf 1] en
  • 124.112,50 euro, afkomstig van [naam bedrijf 2] en
  • 175.654,87 euro, afkomstig van [naam bedrijf 3],
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat
bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Bij de strafeis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijk termijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat de eis van de officier van justitie aanzienlijk gematigd moet worden. De overschrijding van de redelijke termijn zou daarnaast tot verdere matiging moeten leiden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. Bij de keuze voor een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van ruim
€ 414.000,-. Door het beschikbaar stellen van bankrekeningen heeft verdachte het mogelijk gemaakt voor de oplichters van de Franse bedrijven om hun uit die oplichting verkregen opbrengsten door te sluizen. Deze bedragen werden daarmee aan het zicht van banken en justitie onttrokken en als buit veilig gesteld, waarvan verdachte ook een percentage zou ontvangen. Mede door het handelen van verdachte zijn de Franse bedrijven ernstig gedupeerd. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaring afwijkt van het standpunt van de officier van justitie. Dat komt onder meer vanwege een onvolledig dossier, op grond waarvan ten aanzien van alle verdachten in dit onderzoek kan worden gesteld dat de bewezenverklaarde bedragen niet altijd overeenkomen met de rol zoals die uit het politiedossier naar voren komt. Daarmee is het tamelijk arbitrair welke bedragen op welke bankrekeningen zijn gekomen en welke verdachten daaraan gekoppeld zijn. Daar staat tegenover dat verdachte bankrekeningen heeft geronseld (bij en via anderen) en heeft aangeleverd, waarmee hij een grote rol heeft vervuld.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor fraudedelicten geldt bij een fraudebedrag van tussen de
€ 250.000 en € 500.000 als uitgangspunt een gevangenisstraf van 12-18 maanden. Gelet op de hoogte van het witgewassen bedrag (ruim € 414.000) en de rol van verdachte in het geheel neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 17 maanden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2018 en begin 2020 veroordeeld is tot respectievelijk 24 en 3 maanden gevangenisstraf. Als de zaak van vandaag tegelijk met die andere zaken was behandeld, en dat tot één strafoplegging had geleid, zou verdachte per feit mogelijk een lagere straf hebben gekregen. De rechtbank houdt daar in het voordeel van verdachte rekening mee bij de strafoplegging.
Ook houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een mildere straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke
termijn in de zaak van verdachte is gestart op 19 april 2016, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 19 april 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 6 juli 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim twee jaar en twee maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan
organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor de overschrijding van de redelijke termijn zal één maand van zijn gevangenisstraf worden afgetrokken.
De rechtbank vindt gelet op al deze omstandigheden een gevangenisstraf van 14 maanden passend.
Beslag
Onder verdachte zijn geldbedragen, kentekenbewijzen, documenten, administratie en bankpassen in beslag genomen. De geldbedragen, documenten en administratie zullen worden teruggegeven aan verdachte omdat geen rechtstreeks verband kan worden gelegd met het bewezenverklaarde feit. De kentekenbewijzen en bankpassen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bedrijf 4] vordert € 212.566,77 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 12.010 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide posten kunnen worden toegewezen met de wettelijke rente daarover. Zij verzoekt de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. [naam bedrijf 4] is een bedrijf dat zelf de nodige incassomaatregelen kan nemen. Daarom is het niet nodig om de staat daarmee te belasten.
De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende nauw verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en de geleden schade.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot de benadeelde partij [naam bedrijf 4].

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de feiten 1 primair (1A), 1 subsidiair eerste alternatief (1B), 2 en 3 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het feit 1 subsidiair tweede alternatief (1C) ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 4] niet ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. Geld Euro – 5173485;
2. Geld Euro – 5173577;
6. 1.00 STK Document – 5173497;
7. 1.00 STK Document – 5173449;
8. 4.00 STK Foto – 5173508;
9. 1.00 STK Ordner Kl:Zwart – 5173465;
10. 1.00 STK Document - 5173501;
11. 1.00 STK Ordner Kl:Blauw – 5173487.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4. 1.00 STK Kentekenbewijs – 5173427;
5. 1.00 STK Kentekenbewijs – 5173519;
12. 1.00 STK Pas ING Bank – 5173500;
13. 1.00 STK Pas ING Bank – 5173499.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2020.
[...]

Voetnoten

1.Met een computersysteem wordt hier bedoeld een specifiek apparaat waarmee ingelogd kan worden op internetbankieren systeem van een bank. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een telefoon, een tablet of een PC.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die uit het dossier 13Gips, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.1, p. 4-5 (algemeen dossier)
4.DOC 089, p. 853-869 (bijlagendossier)
5.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.2, p. 5 (algemeen dossier)
6.DOC 090, p. 871 (bijlagendossier)
7.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.3, p. 5-6 (algemeen dossier)
8.DOC 090, p. 871 (bijlagendossier)
9.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.1, p. 4-5; Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.2, p. 5; Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.3, p. 5-6 (algemeen dossier)
10.DOC 120, p. 1170 (bijlagendossier)
11.DOC 154, p. 1221 (bijlagendossier)
12.Proces-verbaal van de terechtzitting van 18 mei 2020
13.DOC 084, p. 837 (bijlagendossier)
14.DOC 088, p. 840-841 (bijlagendossier)
15.Verhoor [verdachte] op 21 april 2016, p. 4 0176-4 0181 (persoonsdossier [verdachte])