ECLI:NL:RBAMS:2020:3514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/152193-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot oplichting van een pakketbezorger

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot oplichting. De verdachte heeft op 8 maart 2019 geprobeerd een pakketje te verkrijgen door zich voor te doen als de geadresseerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader een plan heeft gemaakt om het pakketje in handen te krijgen. De verdachte heeft de pakketbezorger benaderd en geprobeerd het pakketje af te geven, waarbij hij zich een valse hoedanigheid heeft aangemeten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, zoals poging tot afpersing en poging tot diefstal, omdat deze niet bewezen konden worden. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het meer subsidiair tenlastegelegde feit van poging tot oplichting. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen direct verband was tussen de schade en het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/152193-19
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Dontje, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 8 maart 2019 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan
primair: poging tot afpersing, door de pakketbezorger [aangever] met geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een postpakketje en/of een telefoon;
subsidiair: poging tot diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld, door te proberen van de pakketbezorger een postpakketje en/of een telefoon af te pakken;
meer subsidiair: poging tot oplichting van de pakketbezorger door zich voor te doen als de geadresseerde van een postpakketje of diegene die dat mocht aannemen;
meest subsidiair: door geweld, bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid de pakketbezorger heeft gedwongen om te dulden dat een postpakketje en/of telefoon werd vastgepakt; meer meest subsidiair is de poging tot dit delict ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot diefstal van het postpakketje in vereniging met geweld. Niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zich de telefoon van de pakketbezorger toe te eigenen, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde varianten wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld.
Het meer subsidiair tenlastegelegde kan evenmin worden bewezen omdat niet blijkt dat verdachte een oplichtingsmiddel heeft aangewend. Daarbij lijkt eerder sprake te zijn geweest van omkoping, omdat verdachte geld heeft aangeboden om het pakketje in handen te krijgen.
Ook het meest subsidiair of het ‘meer meest’ subsidiair tenlastegelegde kan niet worden bewezen, omdat uit het dossier niet volgt dat verdachte het pakketje heeft vastgepakt. Ook kan niet worden bewezen waaruit de dwang bestond.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht de poging afpersing en poging diefstal zoals die in de tenlastelegging als het primair en subsidiair tenlastegelegde zijn opgenomen, niet bewezen. De verklaring van aangever [aangever] daarover wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde poging tot afpersing in vereniging en de poging tot diefstal met geweld in vereniging.
4.3.2
Bewezenverklaring van medeplegen van poging tot oplichting
De heer [aangever] (hierna te noemen: aangever) heeft verklaard dat hij op 8 maart 2019 een pakketje moest afleveren op het adres [straat] [huisnummer 1] te Amsterdam. Bij het betreffende flatgebouw werd hij aangesproken door een man die vroeg of hij het pakketje van [straat] [huisnummer 2] had, waarop aangever hem vertelde dat dit inderdaad zo was. Daarop hoorde hij de man zeggen “Geef maar hier dat is voor mij”. Aangever heeft het pakket niet afgegeven en na een mislukte bezorgpoging op het adres is aangever buiten de flat aangesproken door een andere man die ook vroeg om het pakketje en daarbij op zijn telefoon de gegevens van het pakketje liet zien. Ook toen heeft aangever het pakketje niet uitgereikt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 8 maart 2019 samen met [mededader] heeft geprobeerd om een pakketje dat niet aan hem maar aan [persoon 1] wonende op het adres [straat] [huisnummer 2] geadresseerd bleek te zijn, in handen te krijgen. Dat deed verdachte in opdracht van [persoon 2] uit [plaats 2] , die hem daarvoor € 250 zou betalen. Verdachte wist niet dat het pakketje was geadresseerd aan [persoon 1] . Verdachte wist wel dat hij een risico nam door te proberen dat pakketje aan te nemen. Verdachte heeft vervolgens [mededader] hierin ‘meegesleept’. Verdachte is samen met [mededader] naar het flatgebouw aan de [straat] gegaan, waar zij allebei niet woonden. Vervolgens heeft [mededader] de pakketbezorger als eerste gevraagd om het pakketje. De pakketbezorger wilde het pakketje niet afgeven, waarna verdachte de bezorger heeft benaderd en meermalen heeft gevraagd het pakketje af te geven. Daarbij heeft verdachte de track-&-trace-code van het pakje laten zien op zijn telefoon. De verklaring van aangever wordt hiermee ondersteund.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als de geadresseerde van het pakketje, of diegene die dat mocht aannemen, en zich daarmee een valse hoedanigheid heeft aangemeten.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat verdachte niet geprobeerd heeft om aangever op te lichten, maar om hem om te kopen. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat verdachte de postbezorger het geldbedrag aanbood, de hiervoor beschreven feiten al hadden plaatsgevonden. De poging tot oplichting was toen dus al voltooid. Dat hij vervolgens ook nog geprobeerd zou hebben de bezorger om te kopen, maakt dat niet anders.
De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Zij hebben vooraf een plan met elkaar afgestemd om het pakketje in handen te krijgen en zijn met dat doel samen naar het flatgebouw gegaan waar zij beiden vlak na elkaar de pakketbezorger hebben benaderd en om het pakketje hebben gevraagd.
De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot oplichting, zoals hem meer subsidiair is tenlastegelegd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 (meer subsidiair) tenlastegelegde:
op 8 maart 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [aangever] zijnde pakketbezorger te bewegen tot de afgifte van een postpakketje ten name gesteld van [persoon 1] en geadresseerd aan de [straat] [huisnummer 2] , met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk met zijn mededader naar voornoemde flat (alwaar [straat] [huisnummer 2] deel van uitmaakt) is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader voornoemde [aangever] hebben opgewacht en meermalen om voornoemd pakketje hebben gevraagd en (nadat [aangever] bevestigend had geantwoord op de vraag of hij een pakketje voor [straat] [huisnummer 2] had) hebben gezegd “geef maar hier, dat is voor mij”, en de track-&-trace-code van het pakketje aan die [aangever] getoond, in elk geval bij voornoemde [aangever] de indruk wilden wekken dat hij, verdachte en/of zijn mededader woonachtig waren op voornoemd adres en geadresseerde waren om voornoemd pakketje in ontvangst te nemen en/of bevoegd en/of gerechtigd waren het voornoemde pakketje in ontvangst te nemen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – een taakstraf een beter passende strafmodaliteit is dan een gevangenisstraf. Verdachte heeft immers een vaste fulltime baan en heeft zijn leven goed op de rit. Oplegging van een gevangenisstraf zal dit doorkruisen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot oplichting door zich ten onrechte tegenover een pakketbezorger voor te doen als de geadresseerde of gerechtigde van een pakketje. Verdachte heeft daarbij enkel gedacht aan het geld dat hij daarmee zou verdienen als het hem zou lukken het pakketje mee te krijgen en af te leveren aan [persoon 2] . Door zijn handelen heeft verdachte de pakketbezorger ernstig in het uitoefenen van zijn werk belemmerd. Ook worden hiermee gevoelens van onrust en angst teweeggebracht onder pakketbezorgers aangezien zij steeds vaker doelwit worden van dergelijke delicten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 24 december 2019. Daaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld, maar omdat dit andersoortige feiten betrof, neemt de rechtbank geen recidive aan. Het strafblad van verdachte zal daarom niet in zijn nadeel worden betrokken bij het bepalen van de op te leggen straf.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij een baan heeft en daarmee voldoende inkomsten genereert om voor zichzelf, zijn partner en zijn kinderen te kunnen zorgen. Gelet op die omstandigheden, acht de rechtbank het niet passend om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de officier van justitie. Wel zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 80 uren. Daarnaast legt de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert € 544,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag waarop het bedrag is vergoed. Uit de door [aangever] bijgevoegde schadebegroting blijkt dat het gaat om schade aan de Mercedes Sprinter.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen verband is tussen de schade en het handelen van verdachte.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Niet is gebleken dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit en het gevorderde schadebedrag. Door de oplichting is immers geen schade ontstaan aan de Mercedes Sprinter. De benadeelde partij kan zijn vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder rubriek 4.3.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
medeplegen van poging tot oplichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. J. Thomas en C. Huizing- Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.
[...]