ECLI:NL:RBAMS:2020:3588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/6840
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Sv betreffende teruggave van in beslag genomen auto met onduidelijkheid over eigendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de teruggave van een in beslag genomen auto, een Range Rover Evoque, vorderde. De auto was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de belanghebbende, [beslagene], die verdacht werd van drugshandel en witwassen. Klager, de vader van [beslagene], stelde dat hij de eigenaar van de auto was, aangezien deze op zijn naam stond en hij de kosten voor verzekering en belasting betaalde. Hij voerde aan dat hij de auto af en toe uitleende aan zijn kinderen, maar dat dit niet betekende dat hij zijn eigendom had verloren.

Het Openbaar Ministerie daarentegen betwistte de eigendom van klager en stelde dat [beslagene] feitelijk de eigenaar was, omdat hij de auto gebruikte en deze op Marktplaats te koop aanbood. De rechtbank oordeelde dat er teveel onduidelijkheid bestond over de feitelijke eigendom van de auto. Hoewel klager de tenaamgestelde was, bleek uit het dossier dat [beslagene] de auto intensief gebruikte en dat er aanwijzingen waren dat hij de verkoop van de auto regelde. De rechtbank concludeerde dat het niet buiten redelijke twijfel vaststond dat de auto aan klager toebehoorde, wat leidde tot de beslissing om het klaagschrift ongegrond te verklaren.

De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in deze procedure summier van aard is en dat het niet mogelijk is om ten gronde te oordelen over de eigendom in een nog te voeren hoofdzaak. De beslissing werd openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Proces-verbaalnummer: 2019030675
RK: 19/6840
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] -1962 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs,
[adres raadsvrouw] ,
klager.
belanghebbende, tevens beslagene:

[beslagene] ,

geboren op 2 november 1999 in Amsterdam,
verblijvend op het adres [adres beslagene] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen,
[adres raadsman] ,

Procesgang

Het klaagschrift is op 6 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 14 januari 2020 haar standpunt kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft klager afstand gedaan van (het recht op aanwezigheid bij) een mondelinge behandeling. In plaats daarvan heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman en het Openbaar Ministerie, na schriftelijke rondes, op 2 juni 2020 buiten de raadkamer om op het klaagschrift besloten.
De raadsman van belanghebbende [beslagene] heeft op 15 april 2020 te kennen gegeven dat [beslagene] afziet van een mondelinge behandeling en heeft het standpunt van [beslagene] schriftelijk kenbaar gemaakt.
De officier van justitie heeft op 14 april 2020 verwezen naar het eerder ingenomen schriftelijke standpunt en op 15 april 2020 gereageerd op het schriftelijke standpunt van belanghebbende [beslagene] .
De raadsvrouw heeft op 29 april 2020 haar schriftelijke standpunt gedeeld. De officier van justitie heeft hier op 1 mei april 2020 op gereageerd. De raadsvrouw heeft op 10 mei 2020 gereageerd op de reactie van de officier van justitie. De officier van justitie heeft op 20 mei 2020 hierop een reactie gegeven en nieuwe stukken ingebracht, waarna de raadsvrouw op 22 mei 2020 heeft gerespondeerd.

Inhoud klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave aan klager van het bij beslagene [beslagene] in beslag genomen voorwerp, te weten een Range Rover Evoque, kenteken [nummer] .
De raadsvrouw heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Er kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat klager rechthebbende/eigenaar is van de Range Rover. De auto staat op naam van klager en hij betaalt de wegenbelasting en de autoverzekering. Klager heeft de auto met eigen middelen gefinancierd en hij maakt gebruik van de auto. Hij leent de auto wel eens uit aan zijn kinderen, maar niet aan anderen buiten het gezin.
Klager kan de eigendom van de auto niet verliezen, enkel omdat hij toestaat dat zijn zoon (die bij hem woont) ook gebruik mag maken van die auto. Dat er persoonlijke spullen van zijn zoon in die auto liggen, is een logisch gevolg van het lenen van de auto. De autosleutels zijn aangetroffen in een slaapkamer in de woning van klager en [beslagene] . De woning wordt door klager gehuurd en betaald. De sleutels van de Range Rover zijn dus in de woning van klager aangetroffen. De slaapkamer is daarbij niet de slaapkamer van [beslagene] , maar een ruimte waar meerdere bedden staan.
Klager heeft hulp gevraagd aan zijn zoon voor de verkoop van zijn auto, omdat hij niet in de gelegenheid was om de auto zelf te verkopen en de Nederlandse taal minder goed machtig is dan zijn zoon. Het aanbieden van een auto via Marktplaats is een betaalde functie. De dochter van klager heeft hiervoor betaald. Het te koop aanbieden van de auto is in opdracht en met medeweten van klager en in samenwerking met [beslagene] en zijn zus tot stand gekomen.
Uit de stukken blijkt niet dat [beslagene] tijdens observaties in de auto zou hebben gereden. Hetgeen over het rijgedrag is aangevoerd door de officier van justitie is ook niet voldoende concreet om daaruit af te leiden dat [beslagene] als feitelijk eigenaar moet worden beschouwd.
Daarnaast is klager geen verdachte in de strafzaak en is uit het beklagdossier of uit het standpunt van het Openbaar Ministerie niet gebleken dat zich de situatie van artikel 94a vierde of vijfde lid Strafvordering voordoet.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen auto.
[beslagene] dient als de feitelijk eigenaar van de Range Rover te worden gezien. In het strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot drugshandel en witwassen naar [beslagene] is naar voren gekomen dat de Range Rover op naam staat van klager, maar in gebruik is bij [beslagene] en dat hij ook de beschikkingsmacht daarover heeft. [beslagene] biedt de auto te koop aan op Marktplaats en is tijdens verschillende observaties gezien als bestuurder van de auto. De sleutels van de Range Rover zijn aangetroffen op het nachtkastje in de slaapkamer waar [beslagene] sliep. In de auto zijn vervolgens diverse persoonlijke goederen van [beslagene] aangetroffen, zoals zijn bankpas, kentekenbewijzen van scooters op naam van [beslagene] en een lege prepaidhouder van zijn telefoon.
Tot slot heeft [beslagene] zich bij een contact over de eventuele verkoop van de Range Rover gepresenteerd als eigenaar. Hij verklaarde tegenover de pseudokopers dat hij de Range Rover cash heeft aangekocht. Dit, terwijl [beslagene] geen (legaal) inkomen heeft.
Het feit dat een auto op naam van klager staat en hij de rekeningen betaalt, maakt nog niet dat [beslagene] niet als feitelijk eigenaar kan optreden. Het maakt dan in dit geval niet uit wie de civiele eigenaar is. Het gaat erom wie als eigenaar optreedt. Anders zouden feitelijke eigenaren niet kunnen worden aangesproken en op die manier zouden deze personen kunnen voorkomen dat auto’s waarmee zij strafbare feiten plegen niet verbeurd kunnen worden verklaard.
Het klassieke beslag op de Range Rover is op 8 april 2020 omgezet naar conservatoir beslag om zekerheid te hebben voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie ziet een verband tussen de strafbare feiten (drugshandel/witwassen) waar [beslagene] van wordt verdacht en de auto. De auto dient dus in de strafzaak tegen [beslagene] meegenomen te worden. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de later oordelende strafrechter in de strafzaak tegen [beslagene] een maatregel ex artikel 36 Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
De inhoudelijke zitting van de zaak tegen [beslagene] is gepland op 10 juni 2020.

Standpunt van de belanghebbende

[beslagene] heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift van klager gegrond moet worden verklaard en de in beslag genomen auto aan klager terug moet worden gegeven. Belanghebbende stelt dat de auto aan klager in eigendom toebehoort en de auto ook niet met geld van belanghebbende is (mede)gefinancierd.

Beoordeling

Uit de stukken is het volgende gebleken.
Blijkens het dossier is een verdenking tegen belanghebbende [beslagene] gerezen van het handelen in verdovende middelen. Hij is op 11 november 2019 aangehouden en zit sindsdien in voorlopige hechtenis op verdenking van leidinggeven aan een criminele organisatie.
Op 11 november 2019 is de auto, Range Rover Evoque met het kenteken [nummer] , onder belanghebbende [beslagene] in beslag genomen. De auto werd aangetroffen in een garagebox in de [adres 2] . De sleutels van de Range Rover zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning waar klager en belanghebbende verblijven op de [adres beslagene] .
De tenaamgestelde van de auto is klager, de vader van [beslagene] . Klager is thans geen verdachte in de strafzaak.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
De rechtbank stelt vast dat het beslag, na aanvankelijk te zijn gelegd op grond van artikel 94 Sv, sinds 8 april 2020 voortduurt als conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv na een machtiging tot conservatoir beslag voor een bedrag van € 64.800,00.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het in beslag genomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor – in dit geval – artikel 94a Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie aan [beslagene] toebehoort en dat dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan [beslagene] op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen [beslagene] voor een ter zake van dat misdrijf de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen (artikel 94a lid 3).
Aangezien hier sprake is van een klager die stelt eigenaar/rechthebbende van het voorwerp te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar/rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 of lid 5 Sv voordoet.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen aan [beslagene] . Belangrijker in deze zaak is dat daarbij teveel onduidelijkheid bestaat over aan wie de auto feitelijk toebehoort. Hoewel klager de tenaamgestelde is en de verzekering en belasting betaalt, blijkt uit het dossier dat [beslagene] de auto gebruikt. Dat er persoonlijke spullen van [beslagene] in de auto liggen, wekt de indruk dat sprake is van intensiever gebruik dan het sporadisch uitlenen van de auto aan [beslagene] . Ook blijkt uit het dossier dat [beslagene] feitelijk de verkoop van de auto regelt. Hierbij wordt niet duidelijk dat hij dit in opdracht van zijn vader zou doen, hij zou daarbij juist de indruk wekken dit uit eigen naam te doen. De officier van justitie vermoedt dat er sprake is van een schijnconstructie waarbij [beslagene] tracht te verhullen dat de auto in feite van hem is. Gelet op het summiere karakter van de procedure kan niet ten gronde worden uitgezocht of hiervan sprake is. Echter, er is teveel onduidelijkheid en het dossier roept op dit punt teveel vragen op om te oordelen dat buiten redelijke twijfel staat dat de auto (in feite) aan klager toebehoort.
Dit staat aan teruggave van het voertuig aan klager in de weg.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.