In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 mei 2020, wordt een verzoek behandeld van een verzoeker die een vergoeding vraagt voor de kosten van zijn raadsvrouw in het kader van een strafzaak. Het verzoekschrift is op 7 november 2019 ingediend en betreft een vergoeding van € 600,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft besloten om het verzoek op basis van schriftelijke stukken te behandelen, aangezien de verzoeker afstand heeft gedaan van zijn recht op een mondelinge behandeling in verband met coronamaatregelen.
De verzoeker was verdacht van betrokkenheid bij de invoer en handel in vuurwerk. De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 530 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die de gewezen verdachte heeft geleden door tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak. De rechtbank oordeelt dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw, en dat de opgegeven kosten zijn gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties.
De rechtbank kent aan verzoeker een totale vergoeding toe van € 1.150,00, bestaande uit € 600,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door rechter M.A.E. Somsen, in tegenwoordigheid van griffier G. Onnink. Tegen deze beslissing staat voor verzoeker en de officier van justitie hoger beroep open, in te stellen binnen een maand na betekening van deze beschikking.