ECLI:NL:RBAMS:2020:3601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/6330
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om integrale vergoeding en coronavergoeding in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 mei 2020, wordt een verzoek behandeld van een verzoeker die een vergoeding vraagt voor de kosten van zijn raadsvrouw in het kader van een strafzaak. Het verzoekschrift is op 7 november 2019 ingediend en betreft een vergoeding van € 600,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft besloten om het verzoek op basis van schriftelijke stukken te behandelen, aangezien de verzoeker afstand heeft gedaan van zijn recht op een mondelinge behandeling in verband met coronamaatregelen.

De verzoeker was verdacht van betrokkenheid bij de invoer en handel in vuurwerk. De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 530 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die de gewezen verdachte heeft geleden door tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak. De rechtbank oordeelt dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw, en dat de opgegeven kosten zijn gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties.

De rechtbank kent aan verzoeker een totale vergoeding toe van € 1.150,00, bestaande uit € 600,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door rechter M.A.E. Somsen, in tegenwoordigheid van griffier G. Onnink. Tegen deze beslissing staat voor verzoeker en de officier van justitie hoger beroep open, in te stellen binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 19/6330
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [BRP-adres] ,
verzoeker.

Procesgang

Het verzoekschrift is op 7 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 12 mei 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft verzoeker afstand gedaan van het recht op (aanwezigheid bij) een mondelinge behandeling in raadkamer. De rechtbank heeft, met instemming van de raadsvrouw en het Openbaar Ministerie, na schriftelijke rondes op 25 mei 2020 op basis van de schriftelijke stukken op het verzoekschrift besloten.
De officier van justitie heeft op 12 mei 2020 haar schriftelijke standpunt kenbaar gemaakt. De raadsvrouw heeft hier op 12 mei 2020 op gereageerd. De officier van justitie heeft op 13 mei 2020 gebruik gemaakt van haar tweede termijn. De raadsvrouw heeft hier op 13 mei 2020 op gereageerd.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 600,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter terechtzitting.
In haar schriftelijke reacties van 12 en 13 mei 2020 heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is gewerkt tegen een gebruikelijk en redelijk uurtarief, waarbij voor de reistijd een gereduceerd tarief in rekening is gebracht en al een korting (van €112,20) is toegepast op het totaal in rekening te brengen bedrag. Uit de urenstaat volgt dat de gemaakte kosten redelijk zijn en dat het gaat om de gebruikelijke en doelmatige werkzaamheden in een zaak als deze.
Verzoeker werd verdacht van betrokkenheid bij invoer/handel in vuurwerk en ontboden voor verhoor op het hoofdbureau in Amsterdam. Aangezien hij niet werd aangehouden, kon de raadsvrouw verzoeker alleen op betalende basis voorlichten over zijn rechten en hem uitleg geven over het verloop van verhoor, mogelijke consequenties en een afweging van de wenselijkheid van een verklaring.
In dit specifieke geval is contact opgenomen met de verhorend verbalisant om te vragen of het verhoor daadwerkelijk nodig was, als verzoeker zich op zijn zwijgrecht zou beroepen. De politie vond het verhoor noodzakelijk om verzoeker te confronteren met de onderzoeksresultaten. Hierdoor ontstond de situatie waarin verzoeker zijn positie moest bespreken met de raadsvrouw. Uiteindelijk duurde het verhoor veel korter dan verwacht, omdat tijdens het verhoor amper vragen zijn gesteld en ervoor was gekozen om de onderzoeksresultaten niet voor te houden. De voornoemde kosten voor verhoor hadden voorkomen kunnen worden, maar de politie en het Openbaar Ministerie hebben daar uitdrukkelijk voor gekozen.
Het is niet redelijk om de gevolgen van de verdenking voor rekening van verzoeker te laten komen, omdat geen sprake is geweest van kosten waarbij verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij die kosten heeft gemaakt. Het gaat hier voornamelijk om rechtsbijstand die grotendeels voorafgaand, ten behoeve van en tijdens het verhoor heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft door zijn proceshouding uiteraard niet bijgedragen aan het ontstaan van dergelijke kosten of ervoor gezorgd dat het onderzoek langer duurde, waardoor de kosten opliepen.
De raadsvrouw heeft de tijd in rekening gebracht die met het leveren van rechtsbijstand bij dit verhoor gemoeid is geweest. Het is in redelijkheid voorstelbaar dat een advocaat al met al meer tijd kwijt is met het leveren van bijstand bij een verhoor dan enkel de geregistreerde tijd in een proces-verbaal.
De raadsvrouw verzoekt uw rechtbank om in plaats van het standaardbedrag van €280,00 in dit geval het bedrag van € 550,00 toe te kennen. Naast de indiening van het verzoek tot vergoeding van advocaatkosten is ten gevolge van de coronamaatregelen tijd besteed aan onderbouwing en toelichting van de standpunten van de verdediging.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in haar schriftelijke reactie van 13 mei 2020 op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 880,00 kan worden toegewezen.

Beoordeling

Verzoeker is op 27 februari 2019 gehoord op verdenking van overtreding van artikel 1A.2.1/3 Vuurwerkbesluit.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat telefonisch op 17 september 2019 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die zij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsvrouw.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties.
De raadsvrouw heeft tevens verzocht om de zittingstoeslag (€ 550) toe te wijzen, omdat de schriftelijke afdoening van de zaak in de plaats kwam van een behandeling op zitting.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen en daarbij, gelet op de uitgebreide schriftelijke uitwisseling van standpunten nu wegens de uitbraak van het coronavirus is afgezien van een mondelinge behandeling, uitgaan van het bedrag van € 550,-.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 600,00(zeshonderd euro) voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00(vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster en de officier van justitie hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
€ 1.150,00(elfhonderd vijftig euro) op IBAN-nummer [IBAN- nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam]
Aldus gedaan op 25 mei 2020
door mr. M.A.E. Somsen, rechter.