ECLI:NL:RBAMS:2020:3637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
19/6677
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslagname scooter in drugshandelzaak

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager die zijn in beslag genomen scooter terugvorderde. De scooter, een Peugeot Vivacity, was in beslag genomen in het kader van een onderzoek naar de handel in verdovende middelen, waarbij de klager werd verdacht van betrokkenheid. Het klaagschrift werd op 28 november 2019 ingediend, maar de zitting kon door coronamaatregelen niet doorgaan. De rechtbank ontving schriftelijke standpunten van zowel de raadsman van de klager als het Openbaar Ministerie. De raadsman betoogde dat de klager de rechtmatige eigenaar van de scooter was en dat er geen bewijs was voor zijn betrokkenheid bij drugshandel. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat de scooter was gebruikt bij de aflevering van drugs en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave aan de klager.

De rechtbank beoordeelde de zaak op basis van de ingediende stukken en de uitgewisselde standpunten. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de scooter was gebruikt bij drugshandel en dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later zou besluiten tot verbeurdverklaring van de scooter. Gezien deze omstandigheden verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond, wat betekent dat de klager zijn scooter niet terugkreeg. De beslissing werd genomen door mr. L. Dolfing, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose. Tegen deze beslissing staat voor de klager beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 19/6677
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[naam klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. R.H. Bouwman,
[kantooradres] ,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 28 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
In verband met de coronamaatregelen heeft de geplande zitting op 28 april 2020 niet plaatsgevonden. Zowel de officier van justitie als de raadsman van klager hebben per e-mail aangegeven dat een behandeling van het klaagschrift zonder zitting kan plaatsvinden en dat volstaan kan worden met een uitwisseling van schriftelijke standpunten.
De rechtbank heeft op 22 mei 2020 de aanvullende stukken van het dossier ontvangen van het Openbaar Ministerie en 5 juni 2020 per e-mail het standpunt van de raadsman van klager ontvangen. De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om daar op te reageren, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. In het dossier bevindt zich wel een schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie dat dateert van 14 april 2020.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de in beslag genomen scooter van het merk Peugeot Vivacity met het kenteken [kentekennummer] (goednummer: [goednummer] ).
De raadsman heeft het volgende in zijn klaagschrift opgenomen. Klager wordt door het in beslag nemen en het voortduren hiervan ernstig benadeeld, omdat klager zijn vervoermiddel kwijt is, terwijl klager de rechtmatige eigenaar is van de scooter.
Op 5 juni 2020 heeft de raadsman zijn standpunt geformuleerd na bestudering van het dossier. In het dossier is een tapgesprek opgenomen tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en klager. Ingevolge de uitwerking van dat tapgesprek wordt er op pagina 196 geconcludeerd dat er sprake is van een samenwerking tussen voornoemde medeverdachte en klager bij de vermoedelijke handel in verdovende middelen. Dat terwijl er juist blijkt dat er geen sprake is van een samenwerking aangezien de medeverdachte zeer geagiteerd reageert over het ‘niet bewegen’ van klager. Klager heeft en wil geen enkele betrokkenheid hebben bij de handel in verdovende middelen. Klager stelt zijn scooter daarvoor ook niet bewust ter beschikking. Verder bevat het dossier maar enkele pagina’s waarin klager voorkomt. Ook hieruit valt op te maken dat er absoluut geen sprake is van een samenwerking met de medeverdachte t.b.v. handel in verdovende middelen. Hij heeft verzocht de scooter aan klager terug te geven.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen scooter aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Deze scooter is in beslag genomen in het onderzoek 13Gefrees. Dit onderzoek ziet op de handel in verdovende middelen door hoofdverdachte [naam hoofdverdachte] en vier medeverdachten als koeriers. De verdenking is dat deze scooter is gebruikt bij het afleveren van drugs, ook door klager. Klager is gehoord en geconfronteerd en heeft aangegeven dat anderen van zijn scooter gebruik maken, maar wil niet zeggen wie dat zijn. De officier van justitie meent, gelet op het voorgaande, dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet, omdat de scooter gebruikt is bij het plegen van een strafbaar feit en dat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de scooter zal worden verbeurd verklaard.

4.De beoordeling

Uit de stukken en de uitgewisselde standpunten is het volgende gebleken.
Op 11 november 2019 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemde scooter in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van handel in harddrugs.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een scooter die volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken.
Volgens het Openbaar Ministerie is de scooter gebruikt bij drugshandel. Tijdens observaties zou de scooter gezien zijn. Klager is vervolgens daarmee geconfronteerd tijdens een verhoor bij de politie en beriep zich voornamelijk op zijn zwijgrecht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2020 (p. 520) blijkt dat tijdens een observatie van 24 september 2019 klager op de scooter wordt herkend door een verbalisant, samen met medeverdachte [naam medeverdachte] . In dat proces-verbaal is ook een tapgesprek (p. 531) tussen [naam medeverdachte] en klager uitgewerkt waarin [naam medeverdachte] aan klager vraagt waarom hij hem die brommer en ‘sannie’ heeft gegeven. De verbalisanten vermoeden dat het om cocaïne gaat, nu ‘sannie’ in straattaal cocaïne betekent. Uit een ander gesprek (p. 533) blijkt dat [naam medeverdachte] zo ‘effe’ de brommer komt pakken. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat de scooter is gebruikt bij drugshandel en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen scooter zal verbeurd verklaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 9 juli 2020 door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.