ECLI:NL:RBAMS:2020:3713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AMS 19 / 4409
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming, Dienst Justis. De eiser had op 6 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) om zich te registreren bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. De aanvraag werd echter afgewezen op 1 mei 2019, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 augustus 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juli 2020, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de VOG terecht was, omdat de eiser binnen de terugkijktermijn van vier jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) voorkomt. De verweerder had gegronde redenen om aan te nemen dat de eiser een risico vormde voor de persoonlijke levenssfeer van anderen, gezien zijn eerdere justitiële documentatie. De rechtbank benadrukte dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de eiser bij de afgifte van de VOG. De eiser voerde aan dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de afwijzing onevenredige gevolgen voor hem had.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eiser, maar dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was op basis van de objectieve en subjectieve criteria die van toepassing zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4409

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. K. Cras),
en
de Minister voor Rechtsbescherming, Dienst Justisverweerder
(gemachtigde: mr. M. Ibrahim).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak stond geagendeerd op de zitting van 24 april 2020. In verband met de Corona-situatie is deze zitting verdaagd. De zaak is vervolgens behandeld ter zitting op 10 juli 2020, waarbij eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen alsmede de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser wil zich als [functie] laten registreren bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. Eiser heeft hiertoe op 6 maart 2019 een VOG aangevraagd. Bij brief van 26 maart 2019 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft op 8 april 2019 zijn zienswijze ingediend.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 [1] en is het screeningsprofiel ‘juridische dienstverlening’ van toepassing verklaard. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat binnen de voor eiser geldende terugkijktermijn van vier jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) voorkomt als [persoon] van [strafbaar feit] . Deze [strafbaar feit] zou zich hebben afgespeeld in de periode op [maand] 2017 tot en met [maand] 2018. De zaak staat nog open.
3. Omdat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, heeft verweerder de gegevens zonder tijdsbeperking uit het JDS ontvangen. Daaruit blijkt dat eiser in [jaar] en [jaar] met justitie in aanraking is gekomen wegens [strafbare feiten] . Eiser is hiervoor veroordeeld tot [sancties] .
4. Gelet op de ten aanzien van eiser bestaande justitiële documentatie, is volgens verweerder aan het objectieve criterium voldaan. Eiser is met justitie in aanraking gekomen wegens [strafbaar feit] . Indien herhaald, bestaat er een risico voor de personen met wie eiser in aanraking komt. De mogelijkheid bestaat dat er inbreuk wordt gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en zij bijvoorbeeld slachtoffer kunnen worden van dwang en intimidatie. Verder heeft eiser als [functie] een voorbeeldfunctie voor jongeren. Het vertrouwen en het gevoel van veiligheid van deze (minderjarige) personen en de [sportwereld] kan hiermee ernstig worden geschaad. Indien aan het objectieve criterium is voldaan, is in beginsel de grondslag voor de weigering van de VOG gegeven. Verweerder heeft ten aanzien van het subjectieve criterium gesteld dat hoewel sprake is van één antecedent en de wijze van afdoening nog niet bekend is, er meer waarde wordt gehecht aan de overige wegingsfactoren en de aard van het delict. Er is geen sprake van een licht vergrijp. Daarnaast is het tijdsverloop tussen de pleegperiode - [maand] 2017 tot en met [maand] 2018 - en het bestreden besluit beperkt, namelijk een jaar. Verweerder betwist niet dat binnen de terugkijktermijn geen sprake is van recidive. Wel is eiser eerder met justitie in aanraking gekomen wegens [strafbare feiten] . Dit weegt in het nadeel van eiser. De gestelde veranderde handelswijze bij conflicten en het gestelde zelfinzicht is onvoldoende onderbouwd. Concluderend weegt het belang van de samenleving zwaarder dan het persoonlijk belang van eiser, aldus verweerder.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert aan dat verweerder met het bestreden besluit onvoldoende blijk heeft gegeven van de feiten en omstandigheden die in zijn voordeel pleiten. Eiser is binnen de terugkijktermijn slechts een keer met justitie in aanraking gekomen. Er is dus geen sprake van recidive. Er is geen sprake van een veroordeling, maar slechts van een verdenking. Openstaande zaken, zoals in het geval van eiser, dient verweerder terughoudend tegen te werpen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het tijdsverloop niet in het voordeel van eiser meeweegt. Verder heeft verweerder de persoonlijke ontwikkelingen onvoldoende in het voordeel van eiser meegewogen. Uit het Pro Justitia rapport van 19 december 2018 blijkt dat eiser zijn problematiek erkent, hiervoor hulp heeft gezocht en dat de kans op recidive klein is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze rapportage een begin van bewijs vormt, maar dat er meer nodig is. Zij heeft geen uitspraak in de bodemzaak gedaan om eiser in de gelegenheid te stellen om zijn gedragsverandering en zelfinzicht in de beroepsprocedure nader met stukken te onderbouwen. Inmiddels zijn ruim tien maanden verstreken sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2019 en eiser heeft aanvullend op het Pro Justitia rapport van 19 december 2018 diverse voor hem positieve stukken in het geding gebracht, te weten:
  • adhesieverklaringen van spelers, ouders en clubs;
  • verklaring van de Waag van 16 september 2019, waarin staat dat eiser steeds meer inzicht en besef ontwikkelt om conflictsituaties te vermijden;
  • een WhatsApp-bericht waarin de afsluiting van de therapie bij de Waag wordt bevestigd, ongedateerd, maar volgens de gemachtigde ter zitting van 25 mei 2020;
  • een brief van een advocaat van 4 maart 2020, die schrijft dat hij eiser zal bijstaan in conflictsituaties teneinde escalatie te vermijden;
  • een brief van de reclassering aan verweerder van 10 maart 2020 waarin afgifte van een VOG wordt bepleit;
  • een brief van 19 juni 2020 van het ruim voortijdige beëindiging van het reclasseringstoezicht.
5. Eiser meent dat hij met deze stukken ruimschoots aan de bewijsopdracht van de voorzieningenrechter heeft voldaan. Tot slot heeft verweerder eisers persoonlijke belangen onvoldoende meegewogen. De weigering van de VOG heeft onevenredige gevolgen voor eiser. De loopbaan van eiser is volledig gericht op werkzaamheden binnen deze specifieke branche. Hij heeft verder geen andere werkervaring of startkwalificaties. Er is dan ook sprake van een onzorgvuldige belangenafweging. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. [2] Eiser betoogt dat, ondanks het feit dat er wordt voldaan aan het objectieve criterium, het belang van de afgifte van de VOG dermate zwaarwegend is dat de VOG aan hem moet worden verstrekt.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat slechts de vraag of verweerder de VOG alsnog had moeten afgeven op grond van het subjectieve criterium partijen verdeeld houdt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldaan is aan het subjectieve criterium. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat een openstaande zaak en dus slechts een verdenking ertoe zou moeten leiden dat verweerder daarmee terughoudend zou dienen om te springen dan wel niet zou kunnen kijken naar gepleegde feiten buiten de terugkijktermijn, overweegt de rechtbank dat wet, regelgeving en jurisprudentie accorderen dat verweerder rekening houdt met openstaande zaken, ook al is die beschuldiging nog niet door de rechter getoetst. [3] Verder was op het moment van de verkregen informatie van het OM al een dagvaarding naar eiser uitgegaan. Hoewel de afdoening nog niet bekend was, heeft verweerder waarde kunnen hechten aan de aard van het vermeende delict. Verweerder heeft daarbij kunnen meewegen dat het niet gaat om een licht vergrijp, namelijk het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die personen te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Voor zover eiser betoogt dat het delict als zodanig niet genoemd staat als contra-indicatie in het screeningsprofiel ‘juridische dienstverlening’ wordt overwogen dat dit geen limitatieve opsomming betreft en dat de aard van het vermeende delict bij uitstek niet te verenigen is met de beoogde positie van [functie] . Dat er geen sprake is van recidive binnen de terugkijktermijn is niet in geschil.
6.3.
Het betoog dat verweerder het tijdsverloop in het voordeel van eiser had moeten meewegen, slaagt niet. Allereerst gaat het om een betrekkelijk lange pleegperiode van
[maand] 2017 tot en met [maand] 2018. De beslissing op bezwaar is van 12 augustus 2019. Het gaat dus om een tijdsverloop van nagenoeg één jaar, terwijl er een terugkijktermijn geldt van vier jaren. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat eiser goed op weg lijkt, maar dat de terugkijktermijnen per screeningsprofiel bewust worden gekozen. In beginsel mag verweerder zich daaraan houden. De rechtbank overweegt dat zij verweerder hierin kan volgen. Wel is ter voorlichting van eiser besproken dat een nieuwe aanvraag na een incident-loos verloop van ongeveer driekwart van de terugkijktermijn enige kans van slagen kan hebben.
6.4.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat de voorzieningenrechter de deur voor hem opzettelijk op een kier heeft gelaten overweegt de rechtbank als volgt. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak overwogen dat er een begin van bewijs is geleverd met het gedeeltelijk ingebrachte Pro Justitia rapport van 19 december 2018, maar dat er meer nodig is om aannemelijk te maken dat eiser echt ‘een veranderd man’ is. Zij heeft eiser de kans geboden om dit in de bodemzaak aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel is. De bodemrechter is in de beroepsprocedure niet aan dat oordeel gebonden. Daarbij heeft verweerder de sindsdien bereikte therapiedoelen niet van zodanige aard behoeven te achten dat hij tot een andere beslissing had moeten komen mede gelet op de “ex tunc” toetsing in beroep in zaken zoals deze. Het feit dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij voor zichzelf weet dat hij reeds voldoende is veranderd, is niet doorslaggevend. De beroepsgrond slaagt niet.
6.5.
Tot slot vindt de rechtbank dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken. Verweerder heeft meegewogen dat het lastig wordt voor eiser om een andere baan te vinden, dat eiser geen uitkeringstrekker wil zijn, dat eiser financieel zwaar wordt getroffen, dat eiser het belangrijk acht om mee te draaien in de maatschappij en dat hij de belangen van zijn cliënten altijd op goede wijze heeft behartigd. Verweerder heeft gelet op hierboven genoemde omstandigheden (ernstige verdenking, kort tijdsverloop) echter in redelijkheid het belang van de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser bij afgifte van een VOG. De omstandigheid dat de verdenking betrekking heeft op een vergrijp met een privé-connotatie, terwijl eiser zijn verantwoordelijkheid ervoor neemt in combinatie met het feit dat eiser reeds is af-geserveerd in de media, maken niet dat de rechtbank hierover anders denkt. Ten slotte is het de rechtbank ter zitting gebleken dat eiser ‘van ver is gekomen’. Zij acht eiser capabel om tijdelijk in een andere branche zijn bijdrage aan de samenleving te verlenen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Pourjalili, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.1 december 2017 gepubliceerd in de Staatscourant, nr. 68620.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van