In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 mei 2020, wordt een verzoek behandeld op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Verzoekster, geboren in 1973 en vertegenwoordigd door haar raadsman mr. E. El Assrouti, heeft een verzoek ingediend voor een vergoeding van € 1.512,50 voor de kosten van haar raadsman en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, met een aanvullende vergoeding van € 550,00 indien een zitting zou plaatsvinden. Het verzoekschrift werd op 15 augustus 2019 ingediend, en na schriftelijke rondes heeft de rechtbank op 1 mei 2020 buiten de raadkamer om besloten.
De rechtbank oordeelt dat verzoekster als verdachte is aangemerkt in een strafzaak die op 15 mei 2019 onvoorwaardelijk is geseponeerd. De officier van justitie had de strafzaak geseponeerd omdat de feiten niet bewijsbaar waren. De rechtbank overweegt dat, hoewel er bewijsmiddelen zijn die de verdenking kunnen staven, dit niet in de weg staat aan de billijkheid van de toewijzing van de vordering. De rechtbank concludeert dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de kosten van de raadsman te vergoeden, en kent de volledige gevraagde vergoeding toe.
De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. R.C.J. Hamming, in tegenwoordigheid van griffier mr. G. Onnink. Tegen deze beslissing staat voor verzoekster en de officier van justitie hoger beroep open, binnen een maand na betekening van deze beschikking. De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de beschikking door overmaking van het totale bedrag van € 2.062,50 op een specifiek rekeningnummer, ten name van een stichting, onder vermelding van de verzoekster.