ECLI:NL:RBAMS:2020:3735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13.241136-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om integrale vergoeding van kosten van rechtsbijstand na sepot

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 mei 2020, wordt een verzoek behandeld op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Verzoekster, geboren in 1973 en vertegenwoordigd door haar raadsman mr. E. El Assrouti, heeft een verzoek ingediend voor een vergoeding van € 1.512,50 voor de kosten van haar raadsman en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, met een aanvullende vergoeding van € 550,00 indien een zitting zou plaatsvinden. Het verzoekschrift werd op 15 augustus 2019 ingediend, en na schriftelijke rondes heeft de rechtbank op 1 mei 2020 buiten de raadkamer om besloten.

De rechtbank oordeelt dat verzoekster als verdachte is aangemerkt in een strafzaak die op 15 mei 2019 onvoorwaardelijk is geseponeerd. De officier van justitie had de strafzaak geseponeerd omdat de feiten niet bewijsbaar waren. De rechtbank overweegt dat, hoewel er bewijsmiddelen zijn die de verdenking kunnen staven, dit niet in de weg staat aan de billijkheid van de toewijzing van de vordering. De rechtbank concludeert dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de kosten van de raadsman te vergoeden, en kent de volledige gevraagde vergoeding toe.

De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. R.C.J. Hamming, in tegenwoordigheid van griffier mr. G. Onnink. Tegen deze beslissing staat voor verzoekster en de officier van justitie hoger beroep open, binnen een maand na betekening van deze beschikking. De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de beschikking door overmaking van het totale bedrag van € 2.062,50 op een specifiek rekeningnummer, ten name van een stichting, onder vermelding van de verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/241136-18
RK: 19/4774
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. E. El Assrouti, [adres raadsman] ,
verzoekster.

Procesgang

Het verzoekschrift is op 15 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 16 december 2019 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft verzoekster afstand gedaan van het recht op (aanwezigheid bij) een mondelinge behandeling in raadkamer. In plaats daarvan heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman en het Openbaar Ministerie, na schriftelijke rondes, op 1 mei 2020 buiten de raadkamer om op het verzoekschrift besloten.
De raadsman heeft op 8 april 2020 zijn schriftelijke standpunt kenbaar gemaakt. De officier van justitie heeft hier op 10 april 2020 op gereageerd. De raadsman heeft op 22 april 2020 laten weten te persisteren bij het eerder ingenomen standpunt.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 1.512,50 voor de kosten van de raadsman voor rechtsbijstand en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift en € 550,00 indien een zitting plaatsvindt.
In zijn schriftelijke reactie van 8 april 2020 heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verzoekster heeft voor alle gezamenlijk geseponeerde feiten een advocaat moeten raadplegen. Het is niet proportioneel om de schade niet te vergoeden omdat de officier van justitie één van de feiten wel bewijsbaar acht. Verzoekster heeft de kosten moeten dragen en is niet strafbaar. De gemaakte kosten dienen te worden vergoed.
De vernieling is niet bewijsbaar, vanwege tegenstrijdige verklaringen van aangever, waardoor deze als onbetrouwbaar moeten worden gezien. Verzoekster heeft sneetjes op haar arm, doordat het glas tegen haar is aangekomen op het moment dat aangever de deur erg hard dichtgooide. Dus ook dat letsel kon niet bijdragen aan het bewijs van een vernieling.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verzocht de schadevergoeding te matigen, aangezien deels sprake is van een beleidssepot. Feit 1 en 2 waren niet te bewijzen, feit 3 is geseponeerd wegens ‘gewijzigde omstandigheden’.
De vernieling van 2 augustus 2018 was wel bewijsbaar op grond van de aangifte, de foto’s van de vernielde ruit en de sneetjes op de arm van verzoekster, die volgens haar eigen zeggen door glas waren veroorzaakt. De verklaringen van aangever zijn niet tegenstrijdig, maar vullen elkaar aan.

Beoordeling

Verzoekster is als verdachte aangemerkt van een mishandeling en vernieling op 2 augustus 2018 en een vernieling op 27 september 2018. Verzoekster zou op 2 augustus 2018 aangever, haar ex-man, meerdere malen hebben geslagen en de ruit van een deur hebben vernield. Op 1 oktober 2018 doet haar ex-man opnieuw aangifte van een vernieling van zijn deurbel en jas.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoekster op 15 mei 2019 onvoorwaardelijk geseponeerd. De mishandeling van 2 augustus 2018 en de vernieling van 27 september 2018 waren niet bewijsbaar (code 02). Daarnaast was voor de vernieling van 2 augustus 2018 sprake van gewijzigde omstandigheden (code 55).
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoekster is onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 15 mei 2019 aan haar medegedeeld. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties. Dat het dossier bewijsmiddelen bevat die de verdenking van de vernieling van 2 augustus 2018 kunnen staven maakt niet dat de billijkheid aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Er is geen sprake van een zaak die onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid en waarbij het onbillijk zou zijn om de kosten voor rekening van de Staat te laten komen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om de gevraagde vergoeding af te wijzen of te matigen. De gevraagde vergoeding zal geheel worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken en indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen en daarbij, gelet op de uitgebreide schriftelijke uitwisseling van standpunten nu wegens de uitbraak van het coronavirus is afgezien van een mondelinge behandeling, uitgaan van het bedrag van € 550,00.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 1.512,50(vijftienhonderd twaalf euro en vijftig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00
(vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen en toelichten van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster en de officier van justitie hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
€ 2.062,50(tweeduizend tweeënzestig euro en vijftig eurocent) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting [naam stichting] , onder vermelding van ‘ [verzoekster] ’.
Aldus gedaan op 1 mei 2020
door mr. R.C.J. Hamming, rechter.