In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een jeugdzaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2005. De Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de ouders, en vertegenwoordigers van de Raad en Jeugdbescherming Regio Amsterdam aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de problematische scheiding van de ouders en de communicatieproblemen tussen hen. De minderjarige verblijft sinds januari 2020 bij zijn moeder, terwijl het ouderlijk gezag gezamenlijk door beide ouders wordt uitgeoefend. De Raad heeft zorgen geuit over de impact van de problemen tussen de ouders op de minderjarige, die zich ook op school uiten. De ouders hebben verschillende opvoedstijlen en communiceren niet goed, wat leidt tot onrust en onzekerheid voor de minderjarige.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan en heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden opgelegd. Gedurende deze periode zal Jeugdbescherming Regio Amsterdam onderzoeken hoe de ontwikkelingsbedreiging kan worden weggenomen en zal er gewerkt worden aan stabiliteit en structuur voor de minderjarige. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.