Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Is artikel 10 van de mantelovereenkomst een nietig beding?
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een wervings- en selectiebureau, [eiseres] B.V., en een inlener, [gedaagde] B.V., over de vergoeding voor een arbeidskracht, [betrokkene], die door [eiseres] aan [gedaagde] ter beschikking is gesteld. De rechtbank heeft op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin [eiseres] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] op basis van een contractuele verplichting tot betaling van een introductievergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detachering van [betrokkene] heeft plaatsgevonden van 25 juli 2016 tot en met 31 juli 2017, met verlengingen in de tussenliggende periode. Na afloop van de detachering heeft [gedaagde] een overeenkomst van dienstverlening met [betrokkene] gesloten, zonder tussenkomst van [eiseres].
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de contractuele bedingen in de mantelovereenkomst tussen partijen, met name artikel 10.4, nietig zijn op grond van artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel verbiedt belemmeringen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichting tot betaling van een introductievergoeding een belemmering vormt en dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat deze vergoeding redelijk is in de zin van de wet.
Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor wervingsbureaus om contractuele bedingen zorgvuldig te formuleren, zodat deze niet in strijd zijn met de wetgeving omtrent arbeidskrachten.