ECLI:NL:RBAMS:2020:3838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
AMS 19/5558
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen de plaatsing van een portacabin zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de handhaving van een last onder bestuursdwang die aan [eiser] was opgelegd voor het plaatsen van een portacabin op een grasveld in een woonwijk zonder de vereiste omgevingsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de portacabin als een bouwwerk in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de portacabin, hoewel verplaatsbaar, een constructie van enige omvang is die met de grond is verbonden en bedoeld is om ter plaatse te functioneren. De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard, wat betekent dat de verwijdering van de portacabin door het college rechtmatig was. Tevens werd het verzoek van [eiser] om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat hij aannemelijk had gemaakt dat hij aan de voorwaarden voldeed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5558

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: M.C. Duits).
Partijen worde hierna aangeduid als [eiser] en het college.

Procesverloop

Met een besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit I), gerectificeerd op 15 mei 2019, heeft het college een last onder bestuursdwang aan [eiser] opgelegd.
Met een besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit II) heeft het college een preventieve last onder bestuursdwang aan [eiser] opgelegd.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met de uitspraak van 23 mei 2019 (zaaknummer AMS 19/2865) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Met een besluit van 11 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit I en II ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 21 juli 2020. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoek vrijstelling griffierecht
1. [eiser] heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Voor toewijzing van het verzoek moet aannemelijk zijn dat het netto-inkomen waarover [eiser] beschikt minder bedraagt dan 90% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande, en dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voldoet. Dit betekent dat [eiser] geen griffierecht hoeft te betalen.
Inleiding
2. Een toezichthouder van de gemeente Amsterdam heeft op 6 mei 2019 geconstateerd dat er in de openbare ruimte op een grasveld ter hoogte van de [adres] een portacabin is geplaatst door [eiser] .
3. Op basis van deze constatering heeft het college een last onder bestuursdwang aan [eiser] opgelegd om de portacabin uiterlijk 22 mei 2019 om 09:00 uur te verwijderen en verwijderd te houden. Indien [eiser] hier niet aan voldoet, zal de portcabin worden verwijderd. Ook is aan [eiser] een preventieve last onder bestuursdwang opgelegd om het plaatsen van een nieuwe portacabin in de omgeving tegen te gaan.
4. Op 23 mei 2019 is de last onder bestuursdwang ten uitvoer gelegd en heeft het college de portacabin laten verwijderen.
5. Aan het bestreden besluit heeft het college een advies van de bezwaarschriftencommissie ten grondslag gelegd. Volgens het college zijn de last onder bestuursdwang en de preventieve last onder bestuursdwang terecht opgelegd, omdat [eiser] de portacabin heeft geplaatst zonder vereiste omgevingsvergunning en [eiser] in het gesprek met de toezichthouder heeft gezegd meer portacabins te zullen plaatsen.
Het standpunt van [eiser]
6. [eiser] vindt dat de portacabin geen bouwwerk is, maar een bouwkeet. De portacabin is mobiel en niet met de grond verbonden. Er is dus geen omgevingsvergunning vereist. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eiser] naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] . Volgens [eiser] had de portacabin daarnaast geen woonfunctie. [eiser] vindt dat het college handelt met vooringenomenheid. Een andere bouwkeet in de [straat] werd niet weggehaald.
Het oordeel van de rechtbank
7. De kern van het geschil is of het college bevoegd was te handhaven omdat sprake is van een overtreding. In dat kader zal de rechtbank beoordelen of de portacabin een bouwwerk is in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en [eiser] voor de plaatsing daarvan dus een omgevingsvergunning nodig had. [2]
8. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatste te functioneren. [3]
9. De rechtbank is van oordeel dat de portacabin een bouwwerk is in de zin van de Wabo. De portacabin is een constructie van enige omvang, van bepaald materiaal dat direct met de grond is verbonden en bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Dat de portacabin verplaatst kan worden, betekent niet dat het geen bouwwerk is. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat geen omgevingsvergunning is vereist omdat de portacabin geen bouwwerk is maar een bouwkeet. In de uitspraak waarnaar [eiser] verwijst, ging het om de vraag of de bouwkeet functioneel is voor een bouwactiviteit zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht en dus om die reden een omgevingsvergunning vereist was. Die vraag is in deze zaak niet aan de orde.
10. Vaststaat verder dat [eiser] geen omgevingsvergunning had voor de plaatsing van de portacabin. [eiser] heeft dus gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college was dus bevoegd te handhaven. De vraag of de portacabin al dan niet een woonfunctie had, behoeft geen bespreking meer.
11. Ten aanzien van het standpunt van [eiser] dat het college handelt met vooringenomenheid merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank oordeelt of het college bevoegd was handhavend op te treden tegen de plaatsing van de portacabin. De onderlinge relatie tussen partijen speelt bij deze toetsing geen rol.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.A.H. Kosters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.19 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2116.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331.