Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 augustus 2019 met producties;
- de akte van eiswijziging van 11 september 2019;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 19 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 juni 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Katan met daarin opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
[aanduiding 1] ’, ‘
[aanduiding 2] ’en [aanduiding 3]
’(hierna afzonderlijk: de woning in [plaats] , het onroerend goed in [aanduiding 2] en het [aanduiding 3] en gezamenlijk: de in de faxbrief genoemde geldbedragen). De faxbrief met briefhoofd van [bedrijf 1] luidt als volgt:
VERTROUWELIJK
f890.000 te betalen binnen een termijn van zes weken na dagtekening van deze brief, onder voorbehoud dat [bedrijf 1] alsdan ook de middelen beschikbaar zal hebben. (…)”
f890.000. Ik heb ook niet gesuggereerd dat [eiser] maar moest terugkomen als [erflater] weer terug was. In het bureau in de voorkamer van kantoor was ook geen kastje waarin iets gelegd kon worden. Er is ook nooit iets van [eiser] in een kastje of lade gelegd. (…) De brief van 7 mei 2003 is bij ons allen (dat wil zeggen bij mij en mijn – voormalige – collega’s) volledig onbekend. (…)”
ten aanzien van de vereffenaars wijlen [erflater]”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De faxbrief
ineens” de faxbrief aan zijn vordering ten grondslag legde (zie hiervoor onder 2.12). Die verklaring is in lijn met de stellige verklaring van de twee secretaresses van erflater dat de faxbrief niet door hen is opgesteld en dat zij evenmin op de hoogte waren van het bestaan van de faxbrief. Weliswaar is tijdens de mondelinge behandeling namens [eiser] opgemerkt dat erflater de faxbrief mogelijk heeft opgesteld door de inhoud daarvan te dicteren aan iemand die hij vertrouwde, maar een dergelijke mogelijkheid is door [eiser] niet eerder aangevoerd en zal zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten.
30% aandelen [aandelen 1] , [aandelen 2]”, terwijl daaruit in het geheel niet blijkt welke [aandelen 1] -entiteit met die woorden is bedoeld. [eiser] heeft opgemerkt dat hij ‘
vermoedt’dat de genoemde aandelen in ‘ [aandelen 1] , [aandelen 2] ’ aandelen in [aandelen 1] betreffen. Dit vanwege de inhoud van een faxbericht van 8 december 2000, waarin staat dat die aandelen voor 32% in handen van [bedrijf 8] en voor 32% in handen van [bedrijf 7] zouden zijn en in ieder geval één van die vennootschappen mogelijk aan erflater zou toebehoren. Maar ook [eiser] is kennelijk niet zeker van zijn uitleg van de faxbrief op dit punt. Ten tweede beschrijft de faxbrief niet wat er met die betreffende aandelen zou moeten gebeuren, nu enkel wordt opgemerkt
“30% aandelen [aandelen 1] , [aandelen 2] ”. Het is dan ook onduidelijk welk rechtsgevolg de contractspartijen – ongeacht wie dat zijn – daaraan wilden koppelen.
7.712,00(2 punten × tarief € 3.856,00)