ECLI:NL:RBAMS:2020:3871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
AMS 19/6037, 19/6038, 19/6039 en 19/6040
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeren met één wiel op het trottoir en de schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die zijn opgelegd aan eiser, die zijn auto met één wiel op het trottoir had geparkeerd. De rechtbank oordeelt dat de mate waarin eiser het trottoir heeft gebruikt voor het parkeren van zijn auto zo gering is, dat niet kan worden gesteld dat hij in strijd met artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat er sprake was van parkeren in de zin van artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 2, onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, maar was niet gehoord, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de bestreden uitspraken vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze uitspraken in stand blijven. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 525,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/6037, AMS 19/6038, AMS 19/6039 en AMS 19/6040

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser,
(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder,

Procesverloop

AMS 19/6037
Op [datum 4] heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 88924646, naheffingsaanslag 1). Deze naheffingsaanslag is opgelegd omdat de auto van [eiser] ( [kenteken] ) geparkeerd stond op [datum 1] om [tijdstip 1] ter hoogte van het adres [adres 1] te Amsterdam zonder dat parkeerbelasting was betaald.
AMS 19/6038
Op 31 augustus 2019 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een tweede naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 88941884, naheffingsaanslag 2). Deze aanslag is opgelegd omdat de auto van [eiser] op [datum 2] om [tijdstip 2] geparkeerd stond ter hoogte van de [adres 1] zonder betaling van parkeerbelasting.
AMS 19/6039
Op 3 september 2019 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 88950280, naheffingsaanslag 3). Deze aanslag is opgelegd omdat de auto van [eiser] op [datum 3] om [tijdstip 3] weer stond geparkeerd ter hoogte van het adres [adres 1] zonder betaling van parkeerbelasting.
AMS 19/6040
Op 5 september 2019 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een vierde naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 88965589, naheffingsaanslag 4). Ook deze aanslag is opgelegd terzake van het onbetaald parkeren ter hoogte van het adres [adres 1] , dit keer op [datum 4] om [tijdstip 4] .
[eiser] heeft tegen de vier naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. In vier afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 23 november 2019 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard (de bestreden uitspraken).
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraken afzonderlijk beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben de rechtbank daarop laten weten geen behoefte te hebben aan een zitting. De rechtbank sluit daarom het onderzoek en doet in alle vier de beroepen in één keer uitspraak.

Overwegingen

Standpunt [eiser]
1. De auto stond telkens met één wiel op het trottoir geparkeerd. Dit is in strijd met een
wettelijk voorschrift, artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). Gezien de definitie van het begrip parkeren in de Verordening Parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening), ontbrak een grondslag om parkeerbelasting te heffen. [eiser] voert verder aan dat de hoorplicht is geschonden.
Standpunt heffingsambtenaar
2.
De auto van [eiser] stond op de aangegeven vier dagen telkens met drie wielen geparkeerd in een parkeervak waar parkeerbelasting verschuldigd is. Hierdoor hield de auto een parkeervak bezet. Dat de auto met één wiel op de trottoirband geparkeerd stond, doet hier niet aan af. De heffingsambtenaar heeft in de verweerschriften erkend dat [eiser] ten onrechte niet is gehoord terwijl hij daar wel om heeft gevraagd. De beroepen zijn om die reden gegrond.
Schending hoorplicht
3. [eiser] heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van de schending van de hoorplicht zelf in de zaak te voorzien. De heffingsambtenaar heeft erkend dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden uitspraken vernietigen. De rechtbank zal hierna onderzoeken of de bestreden uitspraken voor het overige in stand kunnen worden gelaten.
Relevante regelgeving
4. Relevant in deze zaak is artikel 225, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet. In samenhang bezien staat daarin dat de gemeente voor het parkeren belasting kan heffen en dat onder parkeren wordt verstaan - voorzover voor deze zaak van belang - het laten staan van een auto op terreinen of weggedeelten, waarop dit laten staan niet volgens een wettelijk voorschrift verboden is. Artikel 2, onder a, van de Verordening geeft een gelijkluidende definitie van het begrip ‘parkeren’.
Oordeel rechtbank (AMS 19/6037, AMS 19/6038, AMS 19/6039 en AMS 19/6040)
5. Van parkeren is geen sprake (en is geen parkeerbelasting verschuldigd) als de auto geparkeerd stond op een plaats waar dat volgens een wettelijk voorschrift verboden is. Dit volgt uit de definitie van het begrip ‘parkeren’ in de Gemeentewet en de Verordening. Het gaat hier om artikel 10, eerste lid, RVV 1990. Volgens die bepaling - voorzover van belang voor deze zaken - mag voor het parkeren geen gebruik worden gemaakt van het trottoir.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de [adres 2] in Amsterdam is aangewezen als een plaats waar voor het parkeren van een auto parkeerbelasting is verschuldigd.
7. Op basis van de foto’s in het dossier staat vast dat de auto van [eiser] op alle vier de dagen op de [adres 2] telkens met drie wielen in het parkeervak stond geparkeerd. Op [datum 1] stond de auto met het linker voorwiel geparkeerd op de trottoirband. Op [datum 2] , [datum 3] en [datum 4] stond de auto met het linker voorwiel geparkeerd op de trottoirtegels, net naast de trottoirband. Naar het oordeel van de rechtbank is de mate waarin [eiser] het trottoir heeft gebruikt voor het laten staan van zijn auto zó gering dat niet gezegd kan worden dat hij voor het parkeren gebruik heeft gemaakt van het trottoir als bedoeld in artikel 10, eerste lid, RVV 1990.
8. De rechtbank is het daarom niet eens met [eiser] dat zijn auto telkens stil stond op een plaats waar dat volgens een wettelijk voorschrift verboden is.
9. Het voorgaande brengt mee dat telkens sprake was van parkeren als bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 2, onder a, van de Verordening.
10. De slotsom luidt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Conclusie
11. Zoals vermeld staat in rechtsoverweging 3 zijn de beroepen gegrond. De rechtbank heeft voor deze zaken één keer griffierecht in rekening gebracht. De heffingsambtenaar moet daarom het betaalde griffierecht van € 47,- aan [eiser] vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [eiser] gemaakte proceskosten. De beroepschriften van [eiser] zijn gelijkluidend. De rechtbank stelt daarom op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van de vier gelijkluidende beroepschriften, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraken;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraken in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van
€ 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Awb: Algemene wet bestuursrecht.