ECLI:NL:RBAMS:2020:3917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
13-248089-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op supermarkt Coop te Amsterdam met meerdere medeplichtigen

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een overval op een supermarkt Coop op 22 september 2019. De verdachte had het idee voor de overval aangedragen en was verantwoordelijk voor de voorbereiding, waaronder het verzamelen van informatie over de supermarkt via een vriendin die daar werkte. Hij zorgde voor vervoer van de feitelijke overvaller en instrueerde deze over de uitvoering van de overval. Tijdens de overval werd de winkel bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en er werd een geldbedrag van € 6.700,- en andere waardevolle spullen ontvreemd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van de overval moet worden aangemerkt, ondanks zijn verweer dat zijn rol beperkt was. De rechtbank achtte de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte een aanzienlijke rol had gespeeld in de overval. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en verklaarde de benadeelde partij, Coop Supermarkten B.V., niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-248089-19
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het ‘ [naam] ’ te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. van der Eijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de terechtzitting van 30 juli 2020 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 september 2019 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een overval op een filiaal van Supercoop op het Dijkgraafplein te Amsterdam. Subsidiair is de medeplichtigheid aan deze overval ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Medeverdachte [medeverdachte] gaat op zondag 22 september 2019, rond 09:06 uur via een openstaande achterdeur de Supercoop op het Dijkgraafplein te Amsterdam binnen. De winkel is op dat moment nog niet geopend. De winkelmedewerksters [naam 1] en [naam 2] zijn in de winkel aanwezig en brengen de winkel in gereedheid voor de opening. Ook [naam 3] is aanwezig. Zij is eveneens medewerkster van de betreffende Coop, maar is die dag niet ingeroosterd. Zij zegt naar de winkel te zijn gekomen omdat zij nog iets moet kopiëren.
[medeverdachte] heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich. Hij loopt naar de broodafdeling waar [naam 2] bezig is en zegt tegen haar dat hij geld wil zien. [medeverdachte] loopt met het wapen zichtbaar in zijn hand samen met [naam 2] , die haar handen in de lucht heeft, naar het kassakantoor. In het kassakantoor zijn op dat moment [naam 1] en [naam 3] aanwezig. [naam 1] is bezig de kassalades uit de kluis te halen, [naam 3] is aan het kopiëren. [medeverdachte] geeft een klap op de deur van het kassakantoor, waarop [naam 3] de deur opent en [medeverdachte] en [naam 2] het kassakantoor binnengaan. [medeverdachte] heeft een bivakmuts op, houdt het wapen op [naam 1] gericht en zegt dat hij al het geld wil hebben. [naam 1] haalt geld uit de al door haar geopende kassalades en gooit dit in de rugzak die [medeverdachte] bij zich heeft. [medeverdachte] pakt zelf de resterende kassalades uit de kluis, die vervolgens door [naam 1] met een apparaat worden geopend. De inhoud gooit zij in de rugtas van [medeverdachte] . Ook [medeverdachte] stopt geld in de tas. Daarna beveelt [medeverdachte] dat [naam 1] ook een ander deel van de kluis moet openmaken, maar zij zegt hem dat zij daar geen toegang toe heeft. Vervolgens zegt [medeverdachte] dat hij de mobiele telefoons van de aanwezige vrouwen wil hebben. [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] geven daarop hun telefoons aan [medeverdachte] . [medeverdachte] vernielt vervolgens (de bedrading van) enkele vaste telefoons in het kassakantoor en een ander kantoortje in de winkel. Na smeken van [naam 2] geeft [medeverdachte] uiteindelijk haar telefoon terug. [medeverdachte] verlaat vervolgens rond 09:11 uur de winkel door dezelfde deur als waar hij binnen is gekomen. Hij stapt in een auto met kenteken [kenteken] en rijdt met de buit weg. Blijkens de aangifte gaat het om een geldbedrag van € 6.700,- en zegelboekjes ter waarde van € 500,-. Ook heeft hij de telefoons van [naam 1] en [naam 3] bij zich.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat op grond van de verklaring van [medeverdachte] en de overige onderzoeksbevindingen kan worden vastgesteld dat verdachte als ‘man achter de schermen’ het idee van de overval heeft aangedragen, dat hij de mededaders met elkaar in contact heeft gebracht, dat hij de auto en het wapen heeft geleverd, dat hij [medeverdachte] heeft geïnstrueerd wanneer hij bij de Coop naar binnen kon, dat hij is meegereden naar en van de plaats delict en dat nadien de buit door hem, tussen hem en de anderen is verdeeld.
Verdachte moet daarom als medepleger van de overval worden aangemerkt. Het primair tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde bepleit. De verklaring van [medeverdachte] is volgens hem onbetrouwbaar en kan op veel punten niet worden getoetst. Deze verklaring zal daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Van een nauwe en bewuste samenwerking is geen sprake geweest. Het aandeel van verdachte in het geheel is als verwaarloosbaar aan te merken. Verdachte heeft de auto geregeld, zonder dat bij hem zekerheid bestond over de vraag of de overval daadwerkelijk gepleegd zou worden. Voor het leveren van de auto heeft verdachte slechts een geringe vergoeding ontvangen. Verder heeft hij slechts wat vragen beantwoord over de overval. Dit kan hooguit als advieswerk worden gezien, maar maakt hem nog niet medeverantwoordelijk voor de overval. Van medeplegen is geen sprake geweest.
Ook medeplichtigheid kan niet worden aangenomen. Verdachte heeft weliswaar met [medeverdachte] over diens plan gesproken, maar hij heeft zich niet achter het idee geschaard. De wetenschap dat de overval gepleegd zou worden was niet in volle omvang bij verdachte aanwezig.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Verklaring [medeverdachte]
is op de terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaak tegen verdachte. Als getuige heeft hij zijn verklaring die hij daarvoor op de terechtzitting als verdachte had afgelegd, bevestigd. Zijn verklaring komt er - kort gezegd - op neer dat verdachte, die hij zijn dealer noemt, met het idee was gekomen voor de overval en dat [medeverdachte] daarmee had ingestemd. Dat was ongeveer twee weken voor de overval. Verdachte was bevriend met een meisje dat in de Coop werkte.
In de ochtend van 22 september 2019 werd [medeverdachte] thuis, in [woonplaats] , door verdachte en een andere jongen die hij niet kent, opgehaald in een Volkswagen Golf. Zij reden hem naar een andere auto die in Capelle aan den IJssel stond, een Citroën C1. [medeverdachte] is in deze Citroën overgestapt. Verdachte en de andere man zijn in de Volkswagen blijven zitten. Vervolgens zijn de drie mannen in de twee auto’s naar Amsterdam gereden, waar ze in de buurt van de Coop hebben geparkeerd. [medeverdachte] is bij de andere mannen in de Volkswagen ingestapt. Ook het meisje uit de winkel stapte in de auto. Zij vertelde hoe [medeverdachte] naar de supermarkt moest lopen en ze vertelde waar het geld in de winkel lag. [medeverdachte] is daarna teruggelopen naar de Citroën, het meisje ging de winkel binnen. [medeverdachte] had een nepwapen bij zich in de auto. Op een gegeven moment kreeg hij een app-bericht dat hij naar de winkel kon gaan. Afgesproken was dat het meisje de buitendeur op een kier zou laten staan. [medeverdachte] is met het nepwapen door de openstaande deur naar binnen gegaan en heeft vervolgens de overval gepleegd.
Na de overval heeft [medeverdachte] eerst de auto teruggebracht naar Capelle aan den IJssel, waarna hij samen met verdachte en de andere man is meegereden naar zijn eigen huis in [woonplaats] . Binnen in de woning hebben verdachte en de andere man het geld geteld en verdeeld tussen hun vieren. [medeverdachte] heeft € 800,- ontvangen en zegelboekjes ter waarde van € 500,-. € 1.000,- was bestemd voor het meisje. De derde man kreeg ook € 800,-.
Overige bewijsmiddelen betrokkenheid verdachte
De verklaring van [medeverdachte] met betrekking tot de rol van verdachte en [naam 3] staat niet op zichzelf. Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt van hun betrokkenheid bij de overval.
Zo is op camerabeelden van de Coop te zien dat [naam 3] op 22 september 2019 rond 09:01 uur de achterdeur van de winkel opent, even naar buiten gaat en daarna weer binnenkomt, waarbij zij de deur op een kier laat staan. Ook is te zien dat zij voortdurend met haar mobiele telefoon in de weer is. Dat is ook het geval als zij zich kort daarna in het kassakantoor bevindt.
Op basis van de historische telefoongegevens van de telefoons van verdachte en [naam 3] is vastgesteld dat er in de periode 6 april 2019 tot en met 3 oktober 2019, 634 contacten zijn geweest tussen beide telefoons. Verdachte en [naam 3] hadden aldus intensief contact met elkaar, wat overigens ook niet door verdachte wordt weersproken.
De Citroën C1 met kenteken [kenteken] waarin [medeverdachte] op 22 september 2019 naar Amsterdam is gereden, was in de periode rond de overval in gebruik bij [naam 4] . [naam 4] heeft verklaard dat hij zijn auto diverse keren aan verdachte, bij wie hij een drugsschuld had, heeft uitgeleend. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 22 september 2019 de auto van [naam 4] heeft doorgeleend aan [medeverdachte] .
Uit de historische gegevens van de telefoons van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat beide telefoons op 22 september 2019 vrijwel gelijktijdig dezelfde route afleggen vanaf Capelle aan den IJssel naar de omgeving van de plaats delict. Na de overval bewegen de beide telefoons terug richting Rotterdam/Krimpen aan den IJssel. Verdachte heeft ter terechtzitting geen antwoord willen geven op de vraag of hij op 22 september 2019 in Amsterdam was. Hij heeft opgemerkt dat zijn telefoon ook wel eens door anderen wordt gebruikt, maar wilde niet zeggen door wie en of dit op 22 september 2019 ook het geval was.
De rechtbank ziet, mede in het licht van de overige bevindingen, geen reden voor twijfel dat verdachte op 22 september 2019 van zijn eigen telefoon gebruik heeft gemaakt. Zij neemt daarom als vaststaand aan dat verdachte en [medeverdachte] die dag min of meer gelijktijdig dezelfde route naar Amsterdam hebben gereden en dat hij rond het tijdstip van de overval in de onmiddellijke omgeving van de plaats delict is geweest.
Op de avond voorafgaande aan de overval heeft verdachte berichten aan [medeverdachte] verzonden waarin hij zegt “we stressen” en dat hij het goed wil uitvoeren. Verdachte heeft ter terechtzitting geen antwoord willen geven op de vraag waarop deze berichten betrekking hebben. Twee uur later heeft [medeverdachte] een bericht naar verdachte verzonden met de vraag hoeveel daar ongeveer ligt. De rechtbank is van oordeel dat deze berichten onmiskenbaar betrekking hebben op de overval die de volgende ochtend zou gaan plaatsvinden en dat verdachte daar dus - anders dan de verdediging heeft betoogd - wetenschap van had.
Op 27 september 2019, dus slechts vijf dagen na de overval, heeft verdachte cash een geldbedrag van € 3.000,- betaald voor de aanschaf van een BMW. Deze auto is vervolgens op naam gezet van [naam 3] . Verdachte heeft niet willen verklaren waarom deze auto op haar naam moest staan.
Verdachte heeft zich lange tijd op zijn zwijgrecht beroepen, waarbij hij enkel heeft verklaard dat hij niets met het feit te maken zou hebben gehad. Pas kort voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, toen het dossier zo goed als gereed was, heeft hij via zijn raadsman een schriftelijke verklaring ingezonden, waarin hij toegeeft met [medeverdachte] over een overval te hebben gesproken en hem van informatie te hebben voorzien, maar waarin hij zichzelf geen strafrechtelijk relevante rol toedicht.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar. Veel van wat hij heeft verklaard vindt steun in andere bewijsmiddelen. Hij heeft bovendien kort na zijn aanhouding het feit bekend en heeft vervolgens consistente en ook voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd. De rechtbank ziet dan ook een geen enkele aanleiding om de verklaring van [medeverdachte] van het bewijs uit te sluiten.
Dit is alleen anders daar waar [medeverdachte] heeft verklaard dat het wapen dat hij bij de overval heeft gebruikt nep was en dat hij dit nepwapen van verdachte had gekregen. De verklaring van [medeverdachte] staat op dit punt op zichzelf en wordt bevestigd noch ontkracht door ander bewijs. Over de herkomst en aard van het wapen blijft veel onduidelijkheid bestaan. Voor de beoordeling van het tenlastegelegde is dit echter van ondergeschikt belang. De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte] bij de overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt onmiskenbaar dat verdachte een aanzienlijke rol heeft gehad in de feitelijk door [medeverdachte] uitgevoerde overval. Verdachte is met het plan van de overval gekomen. Hij heeft informatie over de supermarkt vergaard van [naam 3] , die daar werkzaam was. Op de bewuste dag heeft hij een auto voor [medeverdachte] geregeld en is hij zelf in een eigen auto, samen met een andere – onbekend gebleven – man, gelijktijdig met [medeverdachte] naar de supermarkt gereden. In de buurt van de supermarkt zijn [medeverdachte] en [naam 3] bij hem in de auto gestapt. Verdachte en [naam 3] hebben [medeverdachte] geïnstrueerd op welke wijze hij de overval moest uitvoeren. Na de overval is hij weer gelijktijdig met [medeverdachte] terug naar Krimpen aan den IJssel gereden, waar de buit door hem is verdeeld, waarbij de rechtbank er gelet op de aangifte en de verklaring van [medeverdachte] vanuit gaat dat verdachte een aanzienlijk groter deel heeft ontvangen dan [medeverdachte] .
Ondanks het feit dat geen gezamenlijke uitvoering van de overval heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de materiële en de intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zodanig is geweest dat gesproken moet worden van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarmee acht de rechtbank het onder primair ten laste gelegde medeplegen bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
op 22 september 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in winkelbedrijf Supercoop (filiaal Dijkgraafplein 409) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag en spaarzegelboekjes en (mobiele) telefoons, toebehorende aan winkelbedrijf Coop of [naam 2] of [naam 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 2] en [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat één van zijn mededaders opzettelijk dreigend (gemaskerd)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [naam 2] en [naam 1] heeft gericht en gericht gehouden en getoond en
- heeft gezegd: “Ik wil geld zien” en “Je mag niet de knop indrukken” en “Ik wil jullie telefoons hebben” en “Doe de andere kluis open”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- telefoons onklaar heeft gemaakt
en
op 22 september 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in winkelbedrijf Supercoop (filiaal Dijkgraafplein 409) met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 2] en [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en spaarzegelboekjes en mobiele telefoons, die aan voornoemde [naam 2] of [naam 1] of winkelbedrijf Coop toebehoorden,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat één van zijn mededaders opzettelijk dreigend, (gemaskerd)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [naam 2] en [naam 1] heeft gericht en gericht gehouden en getoond en
- heeft gezegd: “Ik wil geld zien” en “Je mag niet de knop indrukken” en “Ik wil jullie telefoons hebben” en “Doe de andere kluis open”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- telefoons onklaar heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is. Gelet op de beperkte rol van verdachte bij het feit en zijn persoonlijke omstandigheden kan volgens hem worden volstaan met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een supermarkt. De feitelijke overval is gepleegd door een kennis van hem. Verdachte is met het idee van de overval gekomen, heeft informatie over de supermarkt vergaard bij een in deze supermarkt werkzame vriendin, heeft deze vriendin bij de overval ingeschakeld, heeft voor vervoer van de feitelijke overvaller gezorgd, heeft hem geïnstrueerd en heeft een flink deel van de buit ontvangen.
Bij de overval zijn de in de supermarkt aanwezige medewerksters met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van één van deze medewerksters blijkt wat een enorme impact dit soort feiten op slachtoffers heeft. Zij heeft gevreesd voor haar leven op het moment dat zij een van de kluizen niet open kreeg en de overvaller haar in de ogen keek. Ook maanden later slaapt zij nog steeds slecht en heeft zij nachtmerries en paniekaanvallen. Op haar werk kan ze niet meer goed functioneren. Verdachte is door zo te handelen op een gemakkelijke en laffe manier aan geld gekomen, waarbij hij de angst en het leed dat hij anderen daarmee aandeed voor lief heeft genomen. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig strafbaar feit, waarvoor een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) nemen voor een overval op een winkel, waarbij sprake is van bedreiging met geweld, een gevangenisstraf van twee jaar als uitgangspunt. Als strafverhogende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de bedreiging heeft plaatsgevonden met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Voor de slachtoffers zal het in de regel niet kenbaar zijn of een wapen waarmee gedreigd wordt al dan niet echt is. De angst van het slachtoffer om door een kogel uit het wapen van de overvaller om het leven te komen zal bij een goed gelijkend nepwapen niet minder zijn, dan wanneer wordt gedreigd met een echt wapen.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank daarnaast mee dat hij zeer beperkt en pas in een laat stadium enige betrokkenheid bij het feit heeft toegegeven, maar daarbij tegelijkertijd zijn eigen rol sterk bagatelliseert. Wanneer hem kritische vragen worden gesteld, weigert hij te antwoorden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en geen inzicht geeft in zijn beweegredenen. Dit doet de rechtbank vrezen dat verdachte mogelijk later opnieuw in de fout zal gaan. Een voorwaardelijk strafdeel als ‘stok achter de deur’ acht de rechtbank daarom aangewezen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat op het strafblad van verdachte geen gewelds- of vermogensdelicten staan vermeld.
Nu in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie een hogere straf als uitgangspunt wordt genomen dan in de LOVS-oriëntatiepunten, komt de rechtbank tot een lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie.
Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
7.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij
Coop Supermarkten B.V.vordert
€ 1.000,-aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat dat bedrag is berekend door van het totaalbedrag aan materiële schade (€ 8.038,-) de door de verzekeraar vergoede schade (€ 7.038,-) af te trekken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat het totale bedrag aan materiële schade opgenomen in het verzoek tot schadevergoeding hoger is dan het schadebedrag genoemd in de aangifte (€ 6.700,-), terwijl uit de vordering niet blijkt op grond waarvan de benadeelde partij tot dit hogere bedrag is gekomen. De raadsman heeft zich bij dit standpunt van de officier van justitie aangesloten.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. In de aangifte die namens Coop Supermarkten B.V. is gedaan, is opgenomen dat bij de overval op de supermarkt in totaal € 6.700,- is ontvreemd. In de vordering is echter vermeld dat een geldbedrag van € 8.038,60 aan contanten is weggenomen. Uit de vordering kan niet worden opgemaakt op basis waarvan de benadeelde partij tot dit hogere bedrag is gekomen. Inmiddels is door de verzekering een bedrag van € 7.038,60 aan de benadeelde partij uitgekeerd, dus een hoger bedrag dan in de aangifte is genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de vordering, gelet op het voorgaande, onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart de benadeelde partij
Coop Supermarkten B.V.niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2020.