Verklaring [medeverdachte]
is op de terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaak tegen verdachte. Als getuige heeft hij zijn verklaring die hij daarvoor op de terechtzitting als verdachte had afgelegd, bevestigd. Zijn verklaring komt er - kort gezegd - op neer dat verdachte, die hij zijn dealer noemt, met het idee was gekomen voor de overval en dat [medeverdachte] daarmee had ingestemd. Dat was ongeveer twee weken voor de overval. Verdachte was bevriend met een meisje dat in de Coop werkte.
In de ochtend van 22 september 2019 werd [medeverdachte] thuis, in [woonplaats] , door verdachte en een andere jongen die hij niet kent, opgehaald in een Volkswagen Golf. Zij reden hem naar een andere auto die in Capelle aan den IJssel stond, een Citroën C1. [medeverdachte] is in deze Citroën overgestapt. Verdachte en de andere man zijn in de Volkswagen blijven zitten. Vervolgens zijn de drie mannen in de twee auto’s naar Amsterdam gereden, waar ze in de buurt van de Coop hebben geparkeerd. [medeverdachte] is bij de andere mannen in de Volkswagen ingestapt. Ook het meisje uit de winkel stapte in de auto. Zij vertelde hoe [medeverdachte] naar de supermarkt moest lopen en ze vertelde waar het geld in de winkel lag. [medeverdachte] is daarna teruggelopen naar de Citroën, het meisje ging de winkel binnen. [medeverdachte] had een nepwapen bij zich in de auto. Op een gegeven moment kreeg hij een app-bericht dat hij naar de winkel kon gaan. Afgesproken was dat het meisje de buitendeur op een kier zou laten staan. [medeverdachte] is met het nepwapen door de openstaande deur naar binnen gegaan en heeft vervolgens de overval gepleegd.
Na de overval heeft [medeverdachte] eerst de auto teruggebracht naar Capelle aan den IJssel, waarna hij samen met verdachte en de andere man is meegereden naar zijn eigen huis in [woonplaats] . Binnen in de woning hebben verdachte en de andere man het geld geteld en verdeeld tussen hun vieren. [medeverdachte] heeft € 800,- ontvangen en zegelboekjes ter waarde van € 500,-. € 1.000,- was bestemd voor het meisje. De derde man kreeg ook € 800,-.
Overige bewijsmiddelen betrokkenheid verdachte
De verklaring van [medeverdachte] met betrekking tot de rol van verdachte en [naam 3] staat niet op zichzelf. Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt van hun betrokkenheid bij de overval.
Zo is op camerabeelden van de Coop te zien dat [naam 3] op 22 september 2019 rond 09:01 uur de achterdeur van de winkel opent, even naar buiten gaat en daarna weer binnenkomt, waarbij zij de deur op een kier laat staan. Ook is te zien dat zij voortdurend met haar mobiele telefoon in de weer is. Dat is ook het geval als zij zich kort daarna in het kassakantoor bevindt.
Op basis van de historische telefoongegevens van de telefoons van verdachte en [naam 3] is vastgesteld dat er in de periode 6 april 2019 tot en met 3 oktober 2019, 634 contacten zijn geweest tussen beide telefoons. Verdachte en [naam 3] hadden aldus intensief contact met elkaar, wat overigens ook niet door verdachte wordt weersproken.
De Citroën C1 met kenteken [kenteken] waarin [medeverdachte] op 22 september 2019 naar Amsterdam is gereden, was in de periode rond de overval in gebruik bij [naam 4] . [naam 4] heeft verklaard dat hij zijn auto diverse keren aan verdachte, bij wie hij een drugsschuld had, heeft uitgeleend. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 22 september 2019 de auto van [naam 4] heeft doorgeleend aan [medeverdachte] .
Uit de historische gegevens van de telefoons van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat beide telefoons op 22 september 2019 vrijwel gelijktijdig dezelfde route afleggen vanaf Capelle aan den IJssel naar de omgeving van de plaats delict. Na de overval bewegen de beide telefoons terug richting Rotterdam/Krimpen aan den IJssel. Verdachte heeft ter terechtzitting geen antwoord willen geven op de vraag of hij op 22 september 2019 in Amsterdam was. Hij heeft opgemerkt dat zijn telefoon ook wel eens door anderen wordt gebruikt, maar wilde niet zeggen door wie en of dit op 22 september 2019 ook het geval was.
De rechtbank ziet, mede in het licht van de overige bevindingen, geen reden voor twijfel dat verdachte op 22 september 2019 van zijn eigen telefoon gebruik heeft gemaakt. Zij neemt daarom als vaststaand aan dat verdachte en [medeverdachte] die dag min of meer gelijktijdig dezelfde route naar Amsterdam hebben gereden en dat hij rond het tijdstip van de overval in de onmiddellijke omgeving van de plaats delict is geweest.
Op de avond voorafgaande aan de overval heeft verdachte berichten aan [medeverdachte] verzonden waarin hij zegt “we stressen” en dat hij het goed wil uitvoeren. Verdachte heeft ter terechtzitting geen antwoord willen geven op de vraag waarop deze berichten betrekking hebben. Twee uur later heeft [medeverdachte] een bericht naar verdachte verzonden met de vraag hoeveel daar ongeveer ligt. De rechtbank is van oordeel dat deze berichten onmiskenbaar betrekking hebben op de overval die de volgende ochtend zou gaan plaatsvinden en dat verdachte daar dus - anders dan de verdediging heeft betoogd - wetenschap van had.
Op 27 september 2019, dus slechts vijf dagen na de overval, heeft verdachte cash een geldbedrag van € 3.000,- betaald voor de aanschaf van een BMW. Deze auto is vervolgens op naam gezet van [naam 3] . Verdachte heeft niet willen verklaren waarom deze auto op haar naam moest staan.
Verdachte heeft zich lange tijd op zijn zwijgrecht beroepen, waarbij hij enkel heeft verklaard dat hij niets met het feit te maken zou hebben gehad. Pas kort voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, toen het dossier zo goed als gereed was, heeft hij via zijn raadsman een schriftelijke verklaring ingezonden, waarin hij toegeeft met [medeverdachte] over een overval te hebben gesproken en hem van informatie te hebben voorzien, maar waarin hij zichzelf geen strafrechtelijk relevante rol toedicht.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar. Veel van wat hij heeft verklaard vindt steun in andere bewijsmiddelen. Hij heeft bovendien kort na zijn aanhouding het feit bekend en heeft vervolgens consistente en ook voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd. De rechtbank ziet dan ook een geen enkele aanleiding om de verklaring van [medeverdachte] van het bewijs uit te sluiten.
Dit is alleen anders daar waar [medeverdachte] heeft verklaard dat het wapen dat hij bij de overval heeft gebruikt nep was en dat hij dit nepwapen van verdachte had gekregen. De verklaring van [medeverdachte] staat op dit punt op zichzelf en wordt bevestigd noch ontkracht door ander bewijs. Over de herkomst en aard van het wapen blijft veel onduidelijkheid bestaan. Voor de beoordeling van het tenlastegelegde is dit echter van ondergeschikt belang. De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte] bij de overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt onmiskenbaar dat verdachte een aanzienlijke rol heeft gehad in de feitelijk door [medeverdachte] uitgevoerde overval. Verdachte is met het plan van de overval gekomen. Hij heeft informatie over de supermarkt vergaard van [naam 3] , die daar werkzaam was. Op de bewuste dag heeft hij een auto voor [medeverdachte] geregeld en is hij zelf in een eigen auto, samen met een andere – onbekend gebleven – man, gelijktijdig met [medeverdachte] naar de supermarkt gereden. In de buurt van de supermarkt zijn [medeverdachte] en [naam 3] bij hem in de auto gestapt. Verdachte en [naam 3] hebben [medeverdachte] geïnstrueerd op welke wijze hij de overval moest uitvoeren. Na de overval is hij weer gelijktijdig met [medeverdachte] terug naar Krimpen aan den IJssel gereden, waar de buit door hem is verdeeld, waarbij de rechtbank er gelet op de aangifte en de verklaring van [medeverdachte] vanuit gaat dat verdachte een aanzienlijk groter deel heeft ontvangen dan [medeverdachte] .
Ondanks het feit dat geen gezamenlijke uitvoering van de overval heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de materiële en de intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zodanig is geweest dat gesproken moet worden van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarmee acht de rechtbank het onder primair ten laste gelegde medeplegen bewezen.