ECLI:NL:RBAMS:2020:393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
13/245030-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld van een tas met een groot geldbedrag

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2019 een tas met € 6.200,- heeft gestolen. De verdachte heeft daarbij geweld gebruikt tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.E.P.M. Kersten, en de verdediging door mr. L. Snel. Tijdens de zitting op 9 januari 2020 heeft de verdachte bekend dat hij de tas heeft gestolen, maar ontkent dat hij geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiftes van de slachtoffers elkaar ondersteunen en dat er voldoende bewijs is voor de diefstal en het gebruik van geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor [slachtoffer 1] € 8.041,37 bedraagt en voor [slachtoffer 2] € 2.493,-. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/245030-19
Datum uitspraak: 23 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [Land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd [detentie adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.E.P.M. Kersten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Snel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting en kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op 8 april 2019 een tas met onder meer € 6.200,00 heeft gestolen en dat hij daarbij gedreigd heeft met geweld en ook geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De bedreiging bestond eruit dat hij [slachtoffer 1] heeft gedreigd te steken als zij de tas niet zou afgeven en dat hij met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in haar richting. Het geweld bestond uit het aan de haren en de tas van [slachtoffer 1] trekken, haar tegen het hoofd schoppen en haar duwen en uit het tegen de kaak en het been slaan of schoppen van [slachtoffer 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte tenlastegelegde kan worden bewezen.
Verdachte heeft bekend dat hij een tas heeft gestolen. Dat hij daarbij geweld heeft gebruikt kan worden bewezen op grond van de aangiftes, de getuigenverklaringen en de letselverklaring. De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar ten aanzien van de gedragingen van verdachte. Beide dames verklaren namelijk dat verdachte heeft gedreigd door te zeggen “als je de tas niet geeft, dan ga ik je neersteken”. Ze verklaren ook beiden dat verdachte aan de tas heeft getrokken, dat hij heeft geduwd en dat hij heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft meteen na het incident verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte een scherp voorwerp in zijn hand had, waarmee hij stekende bewegingen heeft gemaakt. In de haar aanvullende aangifte heeft [slachtoffer 1] dit ook verklaard. Beide dames hebben letsel opgelopen. Het letsel van [slachtoffer 1] kan volgens een forensisch arts van de GGD goed passen bij de aangegeven toedracht. De verklaringen van aangeefsters worden bovendien ondersteund door de verklaring van de onafhankelijke getuige [naam getuige] .
De verklaring van verdachte inhoudende dat het geldbedrag in de tas slechts € 238,- betrof en dat hij geen geweld heeft gebruikt, acht de officier - gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier – ongeloofwaardig.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een bewezenverklaring van diefstal van de tas kan volgen, omdat verdachte dat heeft bekend. Ten aanzien van de omvang van de bewezenverklaring heeft de verdediging echter een aantal opmerkingen gemaakt.
Ten eerste is de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat er € 6.200,- in de gestolen tas zat. Het enkele feit dat er op de bewuste dag € 6.200,- door aangeefster is opgenomen, betekent niet dat dit bedrag in de gestolen tas zat. Verdachte heeft verklaard dat er slechts € 238,- in de tas zat. De diefstal kan voor dit bedrag worden bewezen.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde geweld en de bedreiging met geweld. Het letsel van aangeefsters is niet nader onderzocht, reden waarom niet is komen vast te staan dat het letsel door de diefstal is ontstaan. Ten slotte bevat het dossier onvoldoende bewijs om te kunnen bewijzen dat gebruik is gemaakt van een mes. De verklaringen van aangeefsters zijn op dit punt niet duidelijk.
Indien de rechtbank meent dat bewezen kan worden dat verdachte geweld heeft gebruikt, doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot het alsnog (laten) doen van nader onderzoek naar het letsel van aangeefsters.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aan verdacht tenlastegelegde diefstal kan worden bewezen, voor het volledige geldbedrag en ook dat bij die diefstal geweld is gebruikt door verdachte. Wel zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het maken van stekende bewegingen met een scherp dan wel puntig voorwerp. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Geldbedrag
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte op 8 april 2019 verklaard dat er € 6.200,- in haar gestolen tas zat. Zij had dit bedrag kort voor de diefstal gepind bij de ING Bank aan de [adres 1] . Deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van haar zus [slachtoffer 2] . Ook bevat het dossier een afschrift van die ING Bank van de opname van dit geldbedrag op 8 april 2019 om 10:02 uur bij het filiaal [adres 1] . Beide dames verklaren dat zij vervolgens, onderweg naar huis, boodschappen hebben gedaan bij Vomar. Dit klopt met de camerabeelden van Vomar, waarop te zien is dat aangeefsters om 10:13 uur de supermarkt verlaten. Vervolgens zijn de aangeefsters naar het huis van [slachtoffer 1] gelopen aan de [adres 2] te Amsterdam waar de diefstal heeft plaatsgevonden. De melding van de diefstal is bij de politie binnengekomen rond 10.35 uur. Gelet op het korte tijdsverloop tussen het moment van de opname van het geldbedrag en de diefstal gaat de rechtbank er van uit dat het gehele geldbedrag van € 6.200,- in de gestolen tas zat. Een korte studie van google maps leert bovendien dat de afstand van de ING bank op de [adres 1] naar het huis van aangeefster [slachtoffer 1] ongeveer 7 minuten lopen is, terwijl Vomar precies op deze route ligt. Wat aangeefsters verklaren komt dus goed overeen met de tijdstippen en de feitelijke situatie. Dat aangeefster het opnamebewijs zelf heeft aangeleverd en dat dit niet door de politie is opgevraagd doet daar niet aan af.
Geweldshandelingen
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte op 8 april 2019 verklaard dat zij een mannenstem hoorde zeggen "geef mij je tas!" en “als je de tas niet geeft, dan ga ik je steken.” Ook heeft zij verklaard dat de man aan haar haren heeft getrokken en zijn knie in haar gezicht heeft gestoten. Daarna heeft de man haar hard geduwd waardoor de tas los kwam van het hengsel. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de man haar zus heeft geduwd. De aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaring die [slachtoffer 2] op 8 april 2019 heeft afgelegd. Zij heeft verklaard dat verdachte aan de tas heeft getrokken, dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen, dat hij haar heeft geschopt en dat hij heeft gezegd “geef je tas, anders steek ik je neer”. Ook heeft zij verklaard dat verdachte haar heeft geslagen. Het voorgaande wordt ondersteund door de verklaring van de onafhankelijk getuige [naam getuige] inhoudende dat hij heeft gezien dat twee vrouwen in gevecht waren met een man. De man trok aan de tas van de vrouw en de vrouw kreeg een klap in haar gezicht van deze man.
[slachtoffer 1] heeft letsel dat volgens de forensisch arts van de GGD goed kan passen bij de opgegeven toedracht. Ook het tijdsinterval past volgens de forensisch arts bij de ouderdom van het letsel. De rechtbank ziet gelet hierop geen noodzaak tot het doen van nader onderzoek naar het letsel van aangeefsters zoals door de verdediging (voorwaardelijk) is verzocht. Dit verzoek wordt afgewezen.
Stekende bewegingen met een scherp/puntig voorwerp
[slachtoffer 2] heeft in haar getuigenverklaring op 8 april 2019 verklaard over stekende bewegingen met een scherp of puntig voorwerp door verdachte. Haar zus [slachtoffer 1] heeft pas op 11 april 2019 in haar aanvullende aangifte voor het eerst verklaard omtrent een scherp zilverkleurig voorwerp. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de zussen in de tussentijd contact hebben gehad over het incident en dat zij elkaar hebben beïnvloed. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat aangeefsters doordat verdachte riep “als je de tas niet geeft dan ga ik je steken” gedacht hebben dat er een mes of iets dergelijks was, terwijl verdachte niet daadwerkelijk een mes heeft gehad. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van het maken van stekende bewegingen met een scherp of puntig voorwerp.

4.Bewezenverklaring

Op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
op 8 april 2019 te Amsterdam een tas met 6200 euro, pasjes, voordeelkaarten, bankpasjes, een mobiele telefoon en een paspoort die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die tas wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “geef mij je tas” en “als je de tas niet geeft, dan ga ik je steken”;
- aan de schoudertas van die [slachtoffer 1] te rukken en te trekken en
- aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken en
- die [slachtoffer 1] naar beneden te trekken en
- die [slachtoffer 1] met zijn knie in het gezicht te stoten en
- die [slachtoffer 1] te duwen en
- door die [slachtoffer 2] tegen haar kaak te slaan en
- die [slachtoffer 2] tegen haar been te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd; waar in de tenlastelegging, kennelijk bij vergissing, [slachtoffer 1] wordt genoemd leest de rechtbank [slachtoffer 1] . Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de meewerkende houding van verdachte, het feit dat hij
first offenderis, dat hij inzicht toont in de ernst en de gevolgen van zijn gedragingen en ook het feit dat beelden van hem zijn getoond op AT5. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden passend zijn, omdat hetgeen bewezen kan worden gelijkenissen vertoont met een tasjesroof met een enkele ruk aan een tas.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht het advies van de reclassering van 30 december 2019 over te nemen. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken en zich aan de voorgestelde voorwaarden te houden
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij hij een handtas met daarin onder andere een groot geldbedrag heeft buitgemaakt. Dergelijke feiten hebben veel impact op de slachtoffers, in dit geval nog meer doordat het feit in de portiek van de flat van één van de slachtoffers heeft plaatsgevonden. Uit de slachtofferverklaringen van aangeefsters blijkt dat zij beiden veel last hebben van de (gevolgen van) de beroving, ook nu nog, en dat zij beiden in therapie zijn. Bovendien versterken dergelijke feiten ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij doelgericht te werk is gegaan en dat hij slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 26 november 2019. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte wordt daarom als
first offenderbeschouwd.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 30 december 2019. Hieruit blijkt dat met name de financiële situatie, het gebrek aan een dagbesteding met inkomen en de manier waarop betrokkene dit op heeft willen lossen geleid hebben tot het onderhavige feit. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten een ambulante behandeling, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte bereid is mee te werken aan een reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft verder gekeken naar de rechterlijke oriëntatiepunten. Voor een straatroof met licht geweld of verbale dreiging is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de straftoemeting af moet worden geweken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte baat kan hebben bij behandeling en hulpverlening en zal daarom het advies van de reclassering overnemen. Gelet op het feit dat verdachte gedeeltelijk zijn verantwoordelijkheid neemt, dat hij
first offenderis en dat hij open staat voor behandeling zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert (na aanpassing ter zitting) € 8.641,37 aan schadevergoeding, bestaande uit € 6.641,37 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van oordeel dat een bedrag van € 6.541,37 aan materiële schade kan worden toegewezen. De immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. Het totale toegewezen bedrag zal moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel zal moeten worden toegepast. [slachtoffer 1] zal voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering moeten worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat nader onderzoek een te grote belasting voor het strafgeding zou opleveren. De vordering dient daarom te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair bepleit de raadsvrouw dat – gelet op de verklaring van verdachte – een bedrag ter hoogte van € 238,- aan materiële schade kan worden toegewezen. Gelet op de bepleitte vrijspraak voor de geweldshandelingen heeft de raadsvrouw ten aanzien van de immateriële schade bepleit dat deze dient te worden afgewezen, omdat dit niet als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde feit kan worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat vast staat dat [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- contant geldbedrag : € 6.200,-
- mobiele telefoon : € 250,-
- nieuwe paspoort : € 71,37
- tas : € 20,-
De gevorderde post inhoudende de vervanging van de schoenen ter hoogte van € 100,- komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet uit het dossier blijkt dat deze schade rechtstreeks is ontstaan door het bewezenverklaarde. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom tot een bedrag van in totaal € 6.541,37 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 april 2019.
Ook staat vast dat door het bewezenverklaarde aan [slachtoffer 1] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien [slachtoffer 1] ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,-. Dit bedrag zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 april 2019. Namens de benadeelde is aangevoerd dat de schade nog kan oplopen, en is verzocht de schade als voorschot toe te wijzen. Voor de toewijzing van een voorschot is in deze procedure geen plaats. De immateriële schade wordt door de rechtbank begroot, voor zover tot nu toe geleden Eventuele toekomstige schade kan niet worden toegewezen, maar zal afzonderlijk bij de burgerlijke rechter moeten worden gevorderd. De vordering zal voor hetgeen meer is gevorderd dan wordt toegewezen worden afgewezen.
Nu de vordering van [slachtoffer 1] wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 8.041,37 de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2.
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 3.363,- aan schadevergoeding, bestaande uit € 1.863,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele gevorderde materiële schade gevorderd. De immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. Het totale toegewezen bedrag zal moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel zal moeten worden toegepast.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat nader onderzoek een te grote belasting voor het strafgeding zou opleveren. De vordering dient daarom te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat vast staat dat [slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten fysio schouder tot op heden : € 276,75
- kosten fysio- en ergo pols tot op heden : € 383,-
- spalk : € 30,-
- eigen risico apotheek : € 25,75
- gederfd inkomen tot op heden : € 262,50
- parkeerkosten IJ-Dok : € 15,-
De gevorderde posten inhoudende de geschatte kosten na heden komen niet voor toewijzing in aanmerking. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom tot een bedrag van in totaal € 993,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 april 2019.
Ook staat vast dat door het bewezenverklaarde aan [slachtoffer 2] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien [slachtoffer 2] ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,-. Dit bedrag zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 april 2019.
Namens de benadeelde is aangevoerd dat de schade nog kan oplopen, en is verzocht de schade als voorschot toe te wijzen. Voor de toewijzing van een voorschot is in deze procedure geen plaats. De immateriële schade wordt door de begroot, voor zover tot nu toe geleden Eventuele toekomstige schade kan niet worden toegewezen, maar zal afzonderlijk bij de burgerlijke rechter moeten worden gevorderd. De vordering zal voor hetgeen meer is gevorderd dan wordt toegewezen worden afgewezen.
Nu de vordering van [slachtoffer 2] wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 2.493,- de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
zich laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De behandeling is onder andere gericht op het verkrijgen van inzicht in zijn gedrag met als doel recidive te voorkomen;
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle, structurele dagbesteding met een bijbehorend inkomen.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 8.041,37 (zegge: achtduizend eenenveertig euro en zevenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Het voornoemde bedrag bestaat voor een deel, groot € 6.541,37, uit materiële schade en voor een deel, groot € 1.500,-, uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 8.041,37 (zegge: achtduizend eenenveertig euro en zevenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast tot een maximum van 75 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 2.493,- (zegge: tweeduizend vierhonderddrieënnegentig) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. t voornoemde bedrag bestaat voor een deel, groot € 993,- , uit materiële schade en voor een deel, groot € 1.500,-, uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 2.493,- (zegge: tweeduizend vierhonderddrieënnegentig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast tot een maximum van 34 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2020.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
.