ECLI:NL:RBAMS:2020:400

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
13/235486-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in metrostation met gebruik van wapens

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging op 25 juli 2019 in metrostation Europaplein te Amsterdam. De rechtbank legt een taakstraf van 120 uur op, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam ter terechtzitting na een incident waarbij de verdachte en medeverdachten in een confrontatie verwikkeld raakten met een andere groep jongens. De verdachte heeft tijdens de confrontatie een vuistslag uitgedeeld aan een van de jongens, terwijl er ook wapens, zoals een hakbijl, werden getoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de eerste geweldshandeling heeft verricht en dat hij deel uitmaakte van de groep die de confrontatie zocht. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft besloten om het volwassenenstrafrecht toe te passen, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, en heeft de taakstraf vastgesteld op 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/235486-19 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Broekhof en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op 25 juli 2019 in een metrostation in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 25 juli 2019 omstreeks 20.00 uur heeft een incident plaatsgevonden in metrostation Europaplein in Amsterdam. Een groep jongens (bestaande uit onder anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) zat op een bankje in het metrostation. Nadat een tweede groep jongens, bestaande uit onder anderen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer 13/35445-19) richting de eerste groep jongens was gelopen, heeft er tussen de twee groepen een confrontatie plaatsgevonden waarbij messen en een hakbijl zijn getrokken. Uiteindelijk is verdachte door toedoen van jongens van de andere groep op het spoor van de metro terechtgekomen. Een aanrijdende metro heeft vaart kunnen minderen, waardoor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het spoor tijdig hebben kunnen verlaten.
De camerabeelden van het incident zijn bekeken tijdens de terechtzitting op 9 januari 2020. Verdachte heeft hierop verklaard dat hij op deze camerabeelden te zien is en dat hij de jongen is met de gele broek. Hij heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer 1] vlak voor het incident boven op straat al zag lopen en dat hij naar hem toe is gegaan om een woordenwisseling, die ‘ooit’ had plaatsgevonden, uit te praten.
De vraag die de rechtbank allereerst dient te beantwoorden, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte op hoge poten, en druk handgebarend, naar de groep van [slachtoffer 1] is toegelopen. Verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Verdachte heeft vervolgens een klap uitgedeeld aan [slachtoffer 1] . Verdachte kan dan ook worden aangemerkt als de agressor.
3.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in zijn eentje naar [slachtoffer 1] is toegelopen om met hem te gaan praten. Verdachte had er op dat moment geen idee van dat de andere jongens van groep 2 (medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) achter hem liepen. Pas toen hij voor [slachtoffer 1] wegrende, zag hij deze jongens.
Toen [slachtoffer 1] van het bankje opstond, dacht verdachte dat [slachtoffer 1] een wapen pakte en heeft hij een afwerende beweging gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet of hij [slachtoffer 1] daarbij heeft geraakt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet werd geraakt. Uit de camerabeelden blijkt evenmin dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geraakt.
Op de camerabeelden is weliswaar te zien dat verdachte veel handgebaren maakt, maar verdachte praat altijd met veel handgebaren. De rechtbank kan uit deze handgebaren dus niets afleiden over de gemoedstoestand van verdachte op het moment dat hij op [slachtoffer 1] afliep.
De groep van verdachte heeft geen geweldshandelingen verricht; het is de groep van [slachtoffer 1] die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
3.4
Oordeel van de rechtbank
In een proces-verbaal van bevindingen zijn de camerabeelden van het incident beschreven. De verbalisant heeft waargenomen dat eerst een vijftal jonge mannen het perron op komt lopen. Deze groep wordt door de verbalisant aangeduid als groep 1. Twee van deze mannen zijn geïdentificeerd als [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] . Ongeveer twee minuten nadat groep 1 op een bankje aan het einde van het perron is gaan zitten, komen er vier jonge mannen hetzelfde perron oplopen. Deze groep wordt door de verbalisant aangeduid als groep 2. De verbalisant heeft beschreven dat verdachte (van groep 2) zeer dreigend op groep 1 afloopt, daarbij roepend en handgebaren makend. Verdachte wordt gevolgd door medeverdachte [medeverdachte 1] en twee andere jongens van groep 2. Vervolgens vindt er tussen groep 1 en groep 2 een korte ruzie plaats, waarbij verdachte met zijn rechterhand een vuistslag op het hoofd geeft aan [slachtoffer 1] , waarna [slachtoffer 1] een groot mes pakt en achter de mannen van groep 2 aanrent, die allen via de trap wegvluchten. De verbalisant heeft beschreven dat medeverdachte [medeverdachte 1] hierbij een hakbijl in zijn rechterhand heeft. Drie personen, waaronder [slachtoffer 1] , rennen vervolgens achter groep 2 aan. Dan komt medeverdachte [medeverdachte 1] terug gerend met de hakbijl in zijn hand. Een jongen van groep 1 rent voor medeverdachte [medeverdachte 1] weg. Terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] langs [slachtoffer 2] rent, geeft [slachtoffer 2] hem een trap, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] zijn hakbijl verliest en hij achterover op de metrobaan valt.
Tijdens het bekijken van de ter zitting afgespeelde camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen wat verbalisant [verbaisant 1] in zijn proces-verbaal van bevindingen heeft beschreven. Verder heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en de twee andere jongens van groep 2 voorafgaand aan de confrontatie zeer kort na elkaar op het perron aankomen vanaf het trappenhuis. Vervolgens zijn zij zonder aarzeling, vlak bij elkaar en met snelle pas over vrijwel de gehele lengte van het overigens bijna lege metroperron richting de jongens van groep 1 gelopen, die zich bijna helemaal aan de andere kant bij het andere trappenhuis bevonden. Daar sprak verdachte de groep aan, wat tot een confrontatie en een vlucht terug naar het trappenhuis leidde. Ook bij dat aanspreken bleef de groep met verdachte mee lopen. Op de confrontatie werd als groep gereageerd door met zijn vieren dezelfde kant op weg te rennen. De rechtbank leidt uit dit groepsgedrag af dat verdachte wist dat deze jongens bij hem waren en samen met hem als groep optraden. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij eerder op die dag al met deze jongens samen is geweest.
De rechtbank stelt vast dat verdachte deel uitmaakte van de groep die de confrontatie heeft opgezocht met de andere groep. Verdachte is op een opgefokte manier op groep 1 afgelopen, namelijk met snelle pas en kennelijk druk pratend, terwijl hij ondertussen drukke, provocerende handgebaren maakte en zijn wijsvinger schudde naar de andere groep, die daar op een bankje zat. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] in reactie op verdachtes aanspreken is opgestaan van het bankje. Vervolgens heeft verdachte met zijn rechterarm uitgehaald en [slachtoffer 1] een vuistslag op het hoofd gegeven. [slachtoffer 1] heeft in zijn politieverhoor verklaard dat verdachte hem niet heeft geraakt, maar de rechtbank ziet op de camerabeelden – die overigens van zeer goede kwaliteit zijn – dat de klap wel degelijk raak was. Verdachte heeft bovendien op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] wilde slaan en daarom een slaande beweging heeft gemaakt. Ten overvloede merkt de rechtbank in reactie op het betoog van de raadsman op dat ook als de klap niet raak was geweest, deze ook in dat geval als geweld in de in de tenlastelegging bedoelde zin zou kunnen worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd door [slachtoffer 1] een vuistslag op het hoofd te geven. Verdachte heeft daarmee de eerste geweldshandeling verricht. Daarnaast heeft hij groep 2 getalsmatig versterkt en deze groep aangevoerd in het aangaan van het gevecht. Aangezien verdachte wist dat er eerder een ‘woordenwisseling’ had plaatsgevonden met de groep van [slachtoffer 1] die nu zou gaan worden ‘uitgepraat’ en hij dat deed door kennelijk onaangekondigd in een metrostation op een opgefokte manier met een groep op hen af te stappen, moet hij zich hebben gerealiseerd dat de kans groot was dat er gewelddadigheden tussen beide groepen zouden gaan volgen. Ook dit aanvoeren van de groep bij het aangaan van de confrontatie is daarom een significante en wezenlijke bijdrage aan het daarop gevolgde geweld. De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 25 juli 2019 te Amsterdam, openlijk, te weten op het metrostation Europaplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door- eenmaal met kracht en met gebalde vuist op het gezicht te slaan en- dreigend een hakbijl te tonen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet met succes kan beroepen op noodweer. Uit de camerabeelden blijkt immers dat verdachte degene is geweest die de eerste agressieve handeling heeft verricht.
5.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, op het moment dat [slachtoffer 1] van het bankje opstond, dacht dat [slachtoffer 1] een mes zou trekken. Op dat moment heeft verdachte een afwerende beweging gemaakt.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is om te beginnen nodig dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat van zo’n ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in dit geval geen sprake was, nu verdachte, zoals hierboven al is besproken, zelf de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft opgezocht en [slachtoffer 1] een vuistslag heeft gegeven. Pas na die vuistslag heeft [slachtoffer 1] een mes getrokken, blijkt uit de camerabeelden. Vóór die vuistslag heeft [slachtoffer 1] , voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan, niets anders gedaan dan rustig op een bankje zitten en van dat bankje opstaan op het moment dat een opgefokt gebarende jongeman op hem af kwam gebeend. Dat opstaan lijkt de rechtbank een zeer begrijpelijke en ook volstrekt te verwachten reactie, die geen (onmiddellijke dreigende) wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of goed inhield. Verdachte heeft nog wel verklaard dat de reactie van [slachtoffer 1] op dat moment anders was dan verdachte had verwacht en dat [slachtoffer 1] iets zei en dat hij dacht dat [slachtoffer 1] een mes ging trekken, maar aangezien hij de rechtbank niet heeft willen vertellen wat er dan werd gezegd en waarom hij dacht dat [slachtoffer 1] een mes ging trekken, krijgt dit onvoldoende handen en voeten om er rekening mee te kunnen houden.
Het beroep op noodweer wordt reeds daarom verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Gedurende de proeftijd dient verdachte zich aan de algemene voorwaarde te houden. De officier van justitie acht een deels voorwaardelijke straf van belang om te voorkomen dat verdachte in een zelfde soort situatie op dezelfde manier zal handelen.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – in het geval van een veroordeling – kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf. Hij heeft daarbij gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad en het feit dat hij een minimale rol heeft gehad in de openlijke geweldpleging.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deelgenomen aan openlijke geweldpleging in een metrostation, waarbij hij de eerste klap heeft uitgedeeld. Verdachte heeft, samen met drie andere jongens, bewust de confrontatie opgezocht met een andere groep jongens. De situatie is vervolgens zodanig geëscaleerd dat er messen en een hakbijl zijn getrokken en er uiteindelijk zelfs iemand op het metrospoor is beland en daar nog in versufte toestand lag terwijl een metro het station in reed. Het is aan omstanders en aan geluk te danken dat de metro tijdig tot stilstand is gebracht. Bij de confrontatie waren ook onschuldige omstanders aanwezig. Verdachte mag van geluk spreken dat er geen gewonden zijn gevallen.
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de escalatie van het geweld zou zijn veroorzaakt door de andere groep, die als eerste messen trok. De rechtbank volgt de raadsman daarin niet. Verdachte is opvallend zwijgzaam geweest over de aanleiding en achtergrond van dit conflict en de aanloop naar deze confrontatie. Het dossier bevat de duidelijke suggestie dat dit conflict onderdeel is van een langer lopend conflict tussen twee groepen dat al eerder heeft geleid tot allerlei confrontaties en geweld, ook met (steek)wapens, en dat dit verdachte waarschijnlijk wel bekend was. De rechtbank vermoedt dan ook dat de messentrekkerij in het metrostation voor verdachte geen grote verrassing was. In ieder geval is de vermeende onschuld van verdachte ten aanzien van die escalatie niet zodanig vast komen te staan dat hier in strafmatigende zin rekening zal mee worden gehouden.
Vanwege de leeftijd van verdachte heeft de rechtbank de mogelijkheid om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft in dat kader acht geslagen op het rapport van de reclassering van
6 januari 2020. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering vertoont verdachte gedrag passend bij zijn kalenderleeftijd. De reclassering ziet geen doorslaggevende redenen om het adolescentenstrafrecht toe te passen, mede gezien de houding van verdachte ten aanzien van het nakomen van afspraken. Verdachte lijkt volgens de reclassering bovendien voldoende vaardig in het organiseren van het dagelijks leven. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 november 2019, waaruit blijkt dat hij nog niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot openlijke geweldpleging. Aan een first offender van een openlijke geweldpleging begaan tegen personen, waarbij aan de slachtoffers geen letsel is toegebracht, wordt in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze richtlijn af te wijken en een (deels) voorwaardelijke taakstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie en de raadsman is verzocht.
Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2020.