In de onderhavige zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AMS 19/6614 en AMS 20/2886, waarbij eiser bezwaren heeft ingediend tegen uitkeringsspecificaties die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, zijn verstrekt. Eiser ontving uitkeringsspecificaties op grond van de Participatiewet (Pw) en had een lening afgesloten bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA), waarvoor maandelijks een bedrag werd ingehouden op zijn uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhouding van de uitkering geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar voortvloeit uit de machtiging die eiser aan de GKA heeft gegeven voor de aflossing van zijn schuld. Hierdoor zijn de bezwaren van eiser tegen de uitkeringsspecificaties niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de zitting op 21 juli 2020 gehouden, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat, hoewel deze beroepsgrond slaagt, dit niet leidt tot een andere uitkomst. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.575,-, en het betaalde griffierecht van € 47,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de beslissing is openbaar uitgesproken.