ECLI:NL:RBAMS:2020:4002

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
AMS - 19 _ 6614 en 20_2886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen uitkeringsspecificaties en inhouding wegens lening bij Gemeentelijke Kredietbank

In de onderhavige zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AMS 19/6614 en AMS 20/2886, waarbij eiser bezwaren heeft ingediend tegen uitkeringsspecificaties die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, zijn verstrekt. Eiser ontving uitkeringsspecificaties op grond van de Participatiewet (Pw) en had een lening afgesloten bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA), waarvoor maandelijks een bedrag werd ingehouden op zijn uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhouding van de uitkering geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar voortvloeit uit de machtiging die eiser aan de GKA heeft gegeven voor de aflossing van zijn schuld. Hierdoor zijn de bezwaren van eiser tegen de uitkeringsspecificaties niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft de zitting op 21 juli 2020 gehouden, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat, hoewel deze beroepsgrond slaagt, dit niet leidt tot een andere uitkomst. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.575,-, en het betaalde griffierecht van € 47,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/6614 en 20/2886

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

In de zaak AMS 19/6614:
Op 26 juni 2019 heeft verweerder aan eiser een uitkeringsspecificatie verstrekt voor zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) (het primaire besluit I).
Met het besluit van 13 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit I kennelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit I herroepen en een nieuwe berekening gemaakt.
Met het besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het besluit van 13 augustus 2019 ingetrokken en het bezwaar tegen het primaire besluit I kennelijk niet‑ontvankelijk verklaard.
In de zaak AMS 20/2886
Op 26 juli 2019 en 24 augustus 2019 heeft verweerder aan eiser uitkeringsspecificaties verstrekt (de primaire besluiten II en III).
Met het besluit eveneens van 1 november 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaarschriften van eiser tegen de primaire besluiten II en III kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
In beide zaken:
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op de zitting op 21 juli 2020. In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het Corona-virus vond deze zitting via een videoverbinding plaats. Partijen hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam ( GKA ) een lening afgesloten van € 1.827,36. Voor de aflossing van dit krediet heeft eiser de GKA gemachtigd om maandelijks € 50,76 in te houden op de uitkering die hij ontvangt op grond van de Pw. Verweerder houdt dit bedrag vanaf 26 oktober 2018 in op eisers uitkering.
Volgens verweerder is de inhouding geen publiekrechtelijke rechtshandeling, maar het gevolg van de machtiging die eiser aan de GKA heeft gegeven voor de aflossing van zijn schuld. Daarom kan eiser tegen de inhouding en dus tegen de salarisspecificaties geen bezwaar maken, maar moet hij zich tot de GKA wenden, aldus verweerder.
Eiser bestrijdt in beroep dat de primaire besluiten niet voor bezwaar vatbaar zijn. Eiser stelt dat de opdracht vanuit de GKA aan verweerder om geld op de uitkering in te houden mogelijk geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar de vaststelling van de uitkering zelf wel. Verweerder is daarin bevoegd en verplicht om de beslagvrije voet toe te passen. Verder valt het GKA volgens eiser onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders en is daarom het bezwaarschrift bij het juiste loket ingediend en zo niet, had verweerder het moeten doorzenden. Eiser heeft tot slot nog aangevoerd dat de lening voortkomt uit een toekennend besluit bijzondere bijstand als lening.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de stelling van eiser dat de lening voortkomt uit de toekenning bijzondere bijstand niet juist is. Met de brief van 12 september 2019 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat de vordering van € 2.890,- op eiser in verband met toegekende bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening pas zal worden afgelost, nadat de vordering van de GKA geheel is voldaan. De vordering van de GKA betreft een schuldsaneringskrediet.
Verweerder heeft de bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties terecht niet-ontvankelijk verklaard. Vanwege de vordering van de GKA wordt al vanaf oktober 2018 maandelijks hetzelfde bedrag op eisers uitkering ingehouden. De salarisspecificaties van juni, juli en augustus 2019 zijn daarom niet op rechtsgevolg gericht. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , waarin deze als volgt heeft geoordeeld. Voor zover in (periodieke) betalingen terugkerende elementen voorkomen, is over elk afzonderlijk element alleen een besluit genomen bij de eerste keer dat dit element aan de orde is. Bij latere betalingen is (de vermelding van) het element slechts een herhaling van het eerder genomen besluit. Zo’n herhaling is niet op rechtsgevolg gericht en is daarom zelf geen besluit. Er kan dan ook geen bezwaar tegen worden gemaakt. De rechtbank wijst er verder op dat de grondslag voor de inhouding geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar een machtiging ter aflossing van een lening van eiser bij het GKA . Ook in zoverre zijn de salarisspecificaties geen besluiten.
6.1.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Dit had wel gemoeten omdat verweerder met het besluit van 13 augustus 2019 het vertrouwen heeft gewekt dat er minder op de uitkering zou worden ingehouden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. Gelet op het later ingetrokken besluit van 13 augustus 2019 kan niet gezegd worden dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar tot een andere uitkomst zou kunnen leiden. Eiser heeft echter op de zitting zijn gronden uiteen kunnen zetten. Dit heeft niet geleid tot een andere uitkomst, dus de rechtbank ziet geen reden om de bestreden besluiten te vernietigen. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder in beide procedures het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- betalen.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaken AMS 19/6614 en AMS 20/2886:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt verweerder op in beide zaken het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse‑Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijv. de uitspraak van 14 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2171.