In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden die niet verschenen zijn, en tegen een derde gedaagde die wel aanwezig was. De procedure begon met een dagvaarding op 20 september 2019, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een vonnis in incident. Tijdens een bijeenkomst op 7 juli 2020 verschenen alleen eiseres en gedaagde 3, terwijl de andere gedaagden verstek lieten verlenen. Eiseres trok haar vordering tegen gedaagde 3 in, wat leidde tot het doorhalen van de procedure tegen deze partij.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, omdat er een schikking was bereikt met de verschenen gedaagde, de vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden in de vorm van een verstekvonnis moesten worden behandeld. Eiseres vorderde betaling van een hoofdsom van € 15.445,76, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tegen gedaagde 1 toewijsbaar was, maar dat de vordering tegen de vennootschap onder firma ongegrond was, omdat deze niet als schuldenaar in de leningsovereenkomst was genoemd.
Het vonnis, uitgesproken op 21 augustus 2020, veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van de hoofdsom, rente en incassokosten, en legt de proceskosten bij gedaagde 1 neer. De kantonrechter heeft ook de nakosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.