ECLI:NL:RBAMS:2020:4006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
8073667 / CV EXPL 19-20313
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een civiele procedure met verstek tegen niet verschenen gedaagden en schikking met verschenen gedaagde

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden die niet verschenen zijn, en tegen een derde gedaagde die wel aanwezig was. De procedure begon met een dagvaarding op 20 september 2019, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een vonnis in incident. Tijdens een bijeenkomst op 7 juli 2020 verschenen alleen eiseres en gedaagde 3, terwijl de andere gedaagden verstek lieten verlenen. Eiseres trok haar vordering tegen gedaagde 3 in, wat leidde tot het doorhalen van de procedure tegen deze partij.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat, omdat er een schikking was bereikt met de verschenen gedaagde, de vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden in de vorm van een verstekvonnis moesten worden behandeld. Eiseres vorderde betaling van een hoofdsom van € 15.445,76, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tegen gedaagde 1 toewijsbaar was, maar dat de vordering tegen de vennootschap onder firma ongegrond was, omdat deze niet als schuldenaar in de leningsovereenkomst was genoemd.

Het vonnis, uitgesproken op 21 augustus 2020, veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van de hoofdsom, rente en incassokosten, en legt de proceskosten bij gedaagde 1 neer. De kantonrechter heeft ook de nakosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 8073667 / CV EXPL 19-20313
Uitspraak: 21 augustus 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde J.C. Missu,
t e g e n

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
niet verschenen gedaagde,
2. de vennootschap onder firma,
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
niet verschenen gedaagde.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] , [gedaagde 1] en de Vof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 september 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord houdende een exceptie van onbevoegdheid ex artikel 110 rechtsvordering, met producties, van de zijde van de aanvankelijk mede gedaagde partij [gedaagde 3] (hierna: [gedaagde 3] ),
  • het door [eiseres] ingebracht stuk genaamd “conclusie van antwoord in reconventie”,
  • het vonnis in incident van 24 januari 2020,
  • het vonnis van de kantonrechter van 7 februari 2020, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen.
1.2.
Ter gelegenheid van de bijeenkomst op 7 juli 2020 zijn [gedaagde 1] en de Vof niet verschenen. [eiseres] en [gedaagde 3] zijn wel verschenen. Overeenkomstig het verzoek daartoe van [eiseres] en [gedaagde 3] is de zaak aangehouden tot 24 juli 2020 hangende schikkingsberaad. De zittingsaantekeningen van deze bijeenkomst maken deel uit van het procesdossier.
1.3.
Blijkens een brief van 15 juli 2020 van [eiseres] heeft [eiseres] de tegen [gedaagde 3] ingestelde vordering ingetrokken. De zaak tegen [gedaagde 3] is hierop doorgehaald op de rol op van 24 juli 2020.
1.4.
Tegen [gedaagde 1] en de Vof is verstek verleend.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald met betrekking tot de vorderingen jegens de niet verschenen gedaagden [gedaagde 1] en de Vof.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde 1] en de Vof tot betaling van een hoofdsom van € 15.445,76 en een bedrag van € 289,61 aan contractuele rente. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde 1] en de Vof worden veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten van € 931,90 en de proceskosten.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de verplichtingen uit een leningsovereenkomst niet meer worden nagekomen.

3.Beoordeling

3.1.
De kantonrechter zal een verstekvonnis wijzen tegen de niet verschenen gedaagden. Ingevolge artikel 140 lid 3 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat indien in een zaak sprake is van meerdere gedaagden, van wie tenminste één in het geding is verschenen, tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van prejudiciële vragen op 7 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1274) beslist dat artikel 140 lid 3 Rv niet van toepassing is in een geval waarin de verschenen gedaagden, voordat het eindvonnis wordt gewezen, niet langer aan de procedure deelnemen, bijvoorbeeld doordat ten aanzien van hen een schikking is bereikt. In dat geval zal tegen de niet verschenen gedaagde(n) een verstekvonnis worden gewezen.
3.2.
Bij brief van 15 juli 2020 heeft [eiseres] de vordering tegen [gedaagde 3] ingetrokken. De procedure tegen hem is daarop doorgehaald. Dit betekent, met inachtneming van het voorgaande, dat tussen [eiseres] en de niet verschenen gedaagden [gedaagde 1] en de Vof geen vonnis op tegenspraak wordt gewezen, maar een verstekvonnis.
3.3.
Bij een verstekvonnis wordt het gevorderde toegewezen indien het de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.4.
Het gevorderde komt de kantonrechter wat betreft [gedaagde 1] niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
3.5.
Voor wat betreft de Vof zal het gevorderde worden afgewezen omdat dit de kantonrechter ongegrond voorkomt. Redengevend is het volgende. Ter onderbouwing van de vordering beroept [eiseres] zich op een door haar overgelegde leningsovereenkomst. De kantonrechter stelt vast dat op de leningsovereenkomst slechts [gedaagde 1] en [gedaagde 3] als schuldenaar worden genoemd; de Vof komt daarin niet voor. Ook overigens is niet gesteld noch gebleken dat en waarom de Vof jegens [eiseres] gehouden zou zijn tot voldoening van het gevorderde.
3.6.
De kantonrechter merkt op dat [eiseres] tijdens de bijeenkomst van 7 juli 2020 heeft gesteld dat [gedaagde 1] zich destijds hoofdelijk heeft verbonden met [gedaagde 3] en dat hij daarom in het petitum een hoofdelijke veroordeling bedoelt. Ook deze gestelde hoofdelijke verbondenheid (in plaats van aansprakelijkheid voor gelijke of ongelijke delen) komt niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit zal in de beslissing tot uitdrukking worden gebracht door [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van de gehele openstaande hoofdsom, tenzij en voor zover [gedaagde 1] voor die betalingsverplichting reeds is bevrijd wegens (gedeeltelijke) nakoming door een hoofdelijk medeschuldenaar.
3.7.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 931,90. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over het toegewezen bedrag aan hoofdsom van € 15.445,76, wat neerkomt op € 929,46.
3.8.
[gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 972,00
- salaris gemachtigde €
360,00(1,0 punt × tarief € 360,00)
Totaal € 1.417,21
3.9.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 15.445,76, tenzij en voor zover [gedaagde 1] voor deze betalingsverplichting reeds is bevrijd wegens (gedeeltelijke) nakoming door een hoofdelijk medeschuldenaar,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 289,61 aan contractuele rente over de periode vanaf 1 december 2018 tot en met 30 september 2019, tenzij en voor zover [gedaagde 1] voor deze betalingsverplichting reeds is bevrijd wegens (gedeeltelijke) nakoming door een hoofdelijk medeschuldenaar,
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 929,46 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.417,21,
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. P.J. van Eekeren, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.