ECLI:NL:RBAMS:2020:4013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
7996103
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van faillissementscurator op grond van beëindiging van agentuurovereenkomst met betrekking tot klantenvergoeding, provisievergoeding en schadevergoeding

In deze zaak vorderde de curator van de failliete onderneming [de gefailleerde] betaling van een klantenvergoeding, provisievergoeding en schadevergoeding van Seafolly B.V. naar aanleiding van de beëindiging van de agentuurovereenkomst. De agentuurovereenkomst was op 31 december 2004 aangegaan en beëindigd per 1 december 2016. De curator stelde dat de beëindiging onterecht was en dat Seafolly verplicht was om de vergoedingen te betalen. Seafolly voerde aan dat de curator tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat zij recht had op schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de curator de agentuurovereenkomst had beëindigd en dat Seafolly geen klantenvergoeding verschuldigd was. De vordering tot betaling van de provisie werd echter toegewezen, omdat deze binnen de wettelijke verjaringstermijn was ingediend. De kantonrechter veroordeelde Seafolly tot betaling van € 89.000,-- aan provisie, vermeerderd met wettelijke rente, en € 1.665,-- aan buitengerechtelijke kosten. De tegenvorderingen van Seafolly werden afgewezen.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7996103 CV EXPL 19-18331
vonnis van: 18 augustus 2020
fno.: 562

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
mr. Victor Henri Barend Kruit, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de gefailleerde] h.o.d.n. [naam bedrijf]
kantoorhoudende te Utrecht
eiser in conventie
verweerder in voorwaardelijke reconventie
nader te noemen: de curator en/of [de gefailleerde]
gemachtigde: mr. J. Mobron
t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Seafolly B.V.

gevestigd te Kerkrade
gedaagde in conventie
eiseres in voorwaardelijke reconventie
nader te noemen: Seafolly
gemachtigde: mr. A.J.T.J. Meuwissen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
  • dagvaarding van 16 augustus 2019, met producties;
  • conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
  • instructievonnis;
  • conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • conclusie van dupliek in reconventie;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Seafolly Europe GmbH & Co. en [de gefailleerde] zijn op 31 december 2004 een agentuurovereenkomst aangegaan. [de gefailleerde] is daarbij aangesteld als handelsagent van badmodeartikelen van Seafolly Europe GmbH & Co. In een “side letter to agent agreement” van eveneens 31 december 2004, ondertekend door Seafolly Europe GmbH & Co, [de gefailleerde] en Seafolly is vastgelegd dat Seafolly GmbH & Co. haar rechtsverhouding met [de gefailleerde] uit hoofde van de agentuurovereenkomst met ingang van 1 juli 2005 zal overdragen aan Seafolly. In die sideletter heeft [de gefailleerde] zijn instemming aan die contractovername gegeven. [de gefailleerde] dreef het handelsagentschap samen met zijn echtgenote/partner onder de naam “ [naam bedrijf] ”.
1.2.
De agentuurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Artikel 1.6 van de agentuurovereenkomst houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
In addition to any other rights of termination in law, equity or under this Agreement, either party may terminate this Agreement on giving the other party 3 months written notice.
1.3.
[de gefailleerde] heeft bij e-mail van 10 november 2016 aan Seafolly medegedeeld dat hij geen andere keus had dan de relatie met Seafolly te beëindigen. De e-mail houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
(…)
I have no other choice then to tell you that I will have to end our partnership after almost 15 years.
If I “sell” my contract now. (back to you as being Seafolly. Or to the agent that will take over the contract) I at least will be able to pay of the bank (…). And hopefully have enough to do my treatment as long as it takes without any income.
(…)
1.4.
Een e-mail van 16 november 2016 van Seafolly aan [de gefailleerde] houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
(…) We acknowledge the fact that willing to stop the collaboration between your agency and Seafolly.
Feel free to come back to us in order to review the key points related to your decision
(…)
1.5.
Een e-mail van 25 november 2016 namens Seafolly aan [de gefailleerde] houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
(…)
Cliënte heeft mij geïnformeerd over uw beëindiging van de samenwerking (…) omwille van persoonlijke redenen. Graag komt cliënte thans tot spoedige afwikkeling van deze samenwerking nu zij er vanzelfsprekend belang bij heeft om ‘verder’ te kunnen en dit af te sluiten.
Seafolly heeft besloten om haar klantportefeuille voorlopig zelf te bedienen en vanuit die situatie verder te kijken naar de toekomst om te bezien of zij nog gebruik gaat maken van agenten of niet. (…) In navolging op uw email d.d. 21 november jl. kunnen we hiermee stellen dat het contract in feite per heden is geëindigd, echter gemakshalve kan als einddatum wat cliënte betreft 1 december a.s. worden aangehouden. (…)
U duidt in uw email van 10 november jl. tevens op een ‘financiële component’ in het kader van de contractbeëindiging. Graag vernemen we van u wat u zich daarbij voorstelt, mede in aanmerkingen genomen alle omstandigheden van het afgelopen periode. (…)
1.6.
Namens [de gefailleerde] is bij brief van 9 juni 2017 uiteengezet dat hij vanwege het einde van de agentuurovereenkomst aanspraak maakt op:
- een klantenvergoeding: € 250.601,33, inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- provisies over de (repeat)orders tot 1 juli 2017, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.7.
[de gefailleerde] is op 8 augustus 2017 in staat van faillissement verklaard.

In conventie

Vordering

2. De curator vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(i) Seafolly te veroordelen tot betaling van een klantenvergoeding van € 252.068,98, dan wel € 229.033,76, te vermeerderen met wettelijke rente;
(ii) Seafolly te veroordelen tot betaling van een provisievergoeding van € 89.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente;
(iii) Seafolly te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 458.067,52, dan wel
€ 171.775,32, dan wel € 57.258,44, te vermeerderen met wettelijke rente;
(iv) Seafolly te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 10.230,43, dan wel € 2.775,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van Seafolly in de kosten van de procedure.
3. De curator stelt dat Seafolly bij aanvang van de agentuurrelatie in 2004 geen enkele klant in Nederland had en geen enkele omzet in Nederland behaalde. Door de werkzaamheden van [de gefailleerde] als handelsagent beschikte Seafolly bij het einde van de agentuurovereenkomst over een uitgebreid klantenbestand, bijbehorende omzet en commercieel netwerk. Seafolly plukt daarvan nog steeds de vruchten. Op grond van artikel 7:442 BW heeft [de gefailleerde] volgens de curator aanspraak op een klantenvergoeding.
4. Verder stelt de curator dat [de gefailleerde] op grond van artikel 7:431 lid 2 BW aanspraak heeft op provisie over orders die hoofdzakelijk zijn te danken aan de (voorbereidings)werkzaamheden die zijn verricht door [de gefailleerde] en waarvan de bestellingen vóór de beëindiging van de agentuurovereenkomst zijn ontvangen en voor orders die binnen een redelijke termijn ná de beëindiging van de overeenkomst zijn afgesloten.
5. Ten slotte stelt de curator dat Seafolly de agentuurovereenkomst heeft beëindigd op een wijze die haar verplicht tot schadevergoeding. De overeengekomen opzegtermijn van drie maanden is niet in acht genomen. [de gefailleerde] was op zoek naar een overnamekandidaat, maar Seafolly heeft zonder inachtneming van de opzegtermijn aangestuurd op een vroegtijdig einde van de agentuurrelatie. De langdurige contractuele relatie met [de gefailleerde] is zonder geldige reden in feite met onmiddellijke ingang door Seafolly beëindigd. De beperkingen in het functioneren van [de gefailleerde] vanwege zijn gezondheid vormen geen reden om hem van de één op de andere dag aan de kant te schuiven, aldus de curator.

Verweer

6. Seafolly heeft verweer gevoerd. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

In reconventie

Vordering

7. Voor het geval vastgesteld wordt dat:
- Seafolly aan de curator een bedrag dient te betalen waarin geen verrekening van door Seafolly gemaakte kosten is toegestaan;
- aan Seafolly geen opschortingsrecht dan wel een recht op verrekening toekomt indien zij niet aan de betaling mocht hebben voldaan;
vordert Seafolly bij vonnis:
(i) te verklaren voor recht dat [de gefailleerde] schadeplichtig is jegens Seafolly;
(ii) te bepalen dat aan Seafolly een opschortingsrecht tot betaling toekomt totdat een vonnis dan wel arrest onherroepelijk bepaalt dat Seafolly een hoger bedrag aan [de gefailleerde] verschuldigd is dan het bedrag waar Seafolly recht op heeft;
(iii) [de gefailleerde] te veroordelen tot betaling van € 8.957,57 voor zover in conventie geen recht bestaat op verrekening;
(iv) [de gefailleerde] te veroordelen tot betaling van schade nader op te maken bij staat;
met veroordeling van [de gefailleerde] in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
8. Seafolly stelt dat [de gefailleerde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Seafolly heeft als gevolg daarvan schade geleden. Zij stelt dat zij een eventuele betalingsverplichting jegens [de gefailleerde] mag opschorten en die betalingsverplichting mag verrekenen met haar aanspraak op schadevergoeding jegens [de gefailleerde] .

Verweer

9. De curator heeft verweer gevoerd. Op hetgeen naar voren is gebracht, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

Beoordeling

In conventie en in reconventie

Beëindiging van de agentuurovereenkomst
10. Partijen verschillen van mening over de vraag wie ertoe is overgegaan de agentuurovereenkomst te beëindigen. Omdat dit geschilpunt van belang is voor meerdere onderdelen van de vordering van de curator zal daarop als eerste worden beslist.
10. De curator stelt dat [de gefailleerde] op zoek wilde gaan naar een kandidaat die de positie van agent van hem zou kunnen overnemen, uiteraard tegen betaling van een vergoeding voor de “goodwill”. Seafolly heeft [de gefailleerde] echter als het ware de pas afgesneden en heeft volgens de curator aangestuurd op het einde van de agentuurrelatie met [de gefailleerde] . Zij heeft de beëindiging daarvan “geïnitieerd” (repliek/antwoord sub 3). Volgens de curator is Seafolly dan ook degene die de agentuurovereenkomst heeft beëindigd of geacht moet worden te hebben beëindigd.
10. Het standpunt van de curator kan niet worden gevolgd. Daartoe is het volgende redengevend.
10. Het betoog van de curator strookt niet met de inhoud van de e-mails die in november 2016 tussen partijen zijn gewisseld en die hiervoor zijn weergegeven. In zijn e-mail van 10 november 2016 aan Seafolly heeft [de gefailleerde] onomwonden aan Seafolly medegedeeld dat hij geen andere keus had dan het “partnership” te beëindigen. Het was dus [de gefailleerde] zélf die overging tot beëindiging van de overeenkomst en daarvan mededeling deed aan Seafolly. Seafolly heeft die mededeling van [de gefailleerde] ook zo opgevat en mocht die mededeling ook zo opvatten. Seafolly heeft in haar e-mail van 16 november 2016 dan ook op de mededeling van [de gefailleerde] gereageerd, daarbij refererend aan “your decision”, dat wil zeggen: het besluit van [de gefailleerde] . Ook in de e-mail van 25 november 2016 heeft Seafolly verwezen naar “uw beëindiging van de samenwerking (…) omwille van persoonlijke redenen”. Niet gesteld of gebleken is dat [de gefailleerde] op enig moment aan Seafolly kenbaar heeft gemaakt dat zij de mededeling in zijn e-mail van 10 november 2016 verkeerd had begrepen of geïnterpreteerd omdat, hoewel de bewoordingen van [de gefailleerde] in die e-mail (althans op dat punt) duidelijk zijn, daarin desondanks geen beëindiging van de agentuurovereenkomst besloten zou liggen.
10. Uit de e-mail van 10 november 2016 van [de gefailleerde] aan Seafolly (en de daarop volgende e-mails van Seafolly aan [de gefailleerde] ) volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [de gefailleerde] de agentuurovereenkomst door opzegging daarvan heeft beëindigd. Die e-mail heeft gelet op de daarin door [de gefailleerde] gebruikte bewoordingen een duidelijk verder strekkende betekenis dan dat hij daarmee slechts de overname of de beëindiging van de agentuurovereenkomst bij Seafolly “bespreekbaar” (repliek/antwoord sub 5) heeft willen maken. Dat [de gefailleerde] in die e-mail ook naar voren bracht dat hij zijn agentschap wilde overdragen/verkopen aan een nieuwe agent of aan Seafolly zelf, maakt het voorgaande evenmin anders. Daaruit valt uitsluitend op te maken dat hij een “goodwill-vergoeding” van een opvolgend agent of een klantenvergoeding (artikel 7:442 BW) van Seafolly wenste te verkrijgen vanwege de beëindiging van de agentuurovereenkomst, maar niet dat hij niet tot opzegging van die overeenkomst overging.
10. Bij de hierna volgende beoordeling van de vorderingen van de curator staat, gelet op het voorgaande, dus voorop dat [de gefailleerde] de agentuurovereenkomst heeft beëindigd.
Klantenvergoeding
16. Seafolly voert aan dat het recht van [de gefailleerde] op een klantenvergoeding is vervallen en/of verjaard.
16. Dat verweer is tevergeefs. Partijen nemen tot uitgangspunt dat de agentuurovereenkomst per 1 december 2016 is beëindigd. [de gefailleerde] heeft bij brief van 9 juni 2017 medegedeeld dat hij aanspraak maakt op een klantenvergoeding. Dat was dus binnen de vervaltermijn van een jaar na beëindiging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 7:442 lid 3 BW. Daarmee is die vervaltermijn uitgewerkt. De wettelijke verjaringstermijn is niet verstreken reeds omdat de dagvaarding, nog los van daaraan voorafgaande stuitingshandelingen, is uitgebracht op 16 augustus 2019 en dus binnen vijf jaar na beëindiging van de overeenkomst.
16. Omdat, zoals hiervoor is overwogen, de overeenkomst is beëindigd door [de gefailleerde] is geen klantenvergoeding verschuldigd, tenzij de beëindiging wordt gerechtvaardigd door, voor zover hier relevant, ziekte van [de gefailleerde] op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet (artikel 7:442 lid 4 sub b BW). Dat van dat laatste sprake was, wordt door Seafolly betwist. De stelplicht en bewijslast rust op de curator.
16. In de e-mail van 10 november 2016 van [de gefailleerde] aan Seafolly, waarmee hij de agentuurovereenkomst heeft opgezegd (zie hiervoor), heeft hij vermeld dat zijn persoonlijke omstandigheden de aanleiding daartoe vormden. [de gefailleerde] doelde daarbij op de omstandigheid dat de relatie met zijn echtgenote/partner door haar was beëindigd. De beëindiging van die relatie door zijn echtgenote/partner was niet alleen van invloed op zijn persoonlijk leven, maar ook van invloed op het handelsagentschap van [de gefailleerde] omdat hij dat agentschap voorheen samen met zijn echtgenote/partner dreef. Dat zijn echter persoonlijke omstandigheden van [de gefailleerde] die, voor zover zij hebben bijgedragen aan de beslissing om de agentuurovereenkomst te beëindigen, niet zijn te scharen onder de “tenzij-clausule” als bedoeld in artikel 7:442 lid 4 sub b BW.
16. Die persoonlijke omstandigheden van [de gefailleerde] zullen ook van negatieve invloed zijn geweest op zijn gezondheid. De curator verwijst naar een verklaring van 24 juni 2019 van de huisarts van [de gefailleerde] (dagvaarding, productie 3). Daaruit blijkt uitsluitend dat [de gefailleerde] “in de periode mei 2016 onderzocht en onder consulterende begeleiding is geweest” en dat “In deze periode mei 2016 er […] relevante ernstige medisch-psychologisch-sociale problematiek [is] geweest waardoor afhankelijkheid van medische en psychiatrisch hulp en behandeling noodzakelijk was ter reïntegratie in de maatschappij en/of arbeidsleven”. Hoewel aangenomen kan worden dat, gelet op de aard van de klachten van [de gefailleerde] , deze klachten zich ook over een periode na mei 2016 hebben uitgestrekt, heeft de curator tegenover het betreffende verweer van Seafolly echter geen enkel aanknopingspunt of houvast verschaft (bijvoorbeeld door middel van verdere medische informatie) aan de hand waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat in november 2016 (toen [de gefailleerde] de agentuurovereenkomst opzegde) en ook daarna sprake was van een ziekte op grond waarvan hij redelijkerwijs zijn werkzaamheden niet kon voortzetten. Hetgeen de curator daarover zelf in (een) openba(a)re verslag(en) schrijft, kan daartoe niet dienen.
16. Daarbij komt dat onweersproken is dat [de gefailleerde] ook na mei 2016 nog werkzaamheden heeft verricht. Verder is de curator zelf niet eenduidig in zijn stellingname nu hij ook naar voren brengt (dagvaarding sub 21) dat [de gefailleerde] in november 2016 niet in dusdanige staat verkeerde dat hij de agentuurovereenkomst zelfs niet tijdelijk kon voortzetten.
16. Dit leidt tot de volgende conclusie. Niet is komen vast te staan dat de beëindiging van de agentuurovereenkomst door [de gefailleerde] , los van zijn persoonlijke beslommeringen als gevolg van het einde van zijn huwelijk/relatie en de weerslag daarvan op het handelsagentschap, wordt gerechtvaardigd door ziekte, op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzette. Voor nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen van de curator is, gelet op hetgeen hij naar voren heeft gebracht en ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, geen plaats. Zijn vordering tot het verkrijgen van een klantenvergoeding als bedoeld in artikel 7:442 BW stuit, gelet op hetgeen is bepaald in het vierde lid sub b van die bepaling, af op het hetgeen hiervoor is overwogen.
Provisievergoeding
23. De curator maakt op grond van artikel 7:431 lid 2 BW aanspraak op provisie over bestellingen die voor de beëindiging van de agentuurovereenkomst (per 1 december 2016) zijn ontvangen en of binnen redelijke termijn daarna zijn geplaatst. De omzet van Seafolly die met die bestellingen gemoeid was, bedraagt volgens de curator € 586.224,--De provisieaanspraak van [de gefailleerde] (15% over die omzet) wordt door de curator becijferd op € 89.000,--.
23. Seafolly bestrijdt niet dat zij provisie aan [de gefailleerde] is verschuldigd over orders die voor 1 december 2016 zijn geplaatst en nadien zijn uitgeleverd. Zij voert evenwel aan dat zij de bedragen die met de provisieaanspraak van [de gefailleerde] gemoeid zijn reeds heeft betaald. Het betreft volgens haar een bedrag van ruim € 15.000,-- in december 2016 en een bedrag van ruim € 55.000,-- in 2017. Verder is de provisieaanspraak betaald door middel van verrekening(en) met voorschotbetalingen die Seafolly in 2016 aan [de gefailleerde] terzake van zijn provisieaanspraak heeft verricht en ook door afdracht van bedragen aan een deurwaarder op grond van een executoriaal beslag dat ten laste van [de gefailleerde] onder Seafolly was gelegd, aldus Seafolly.
23. Seafolly verwijst naar haar productie 3 bij antwoord/eis. Enige toelichting op die productie heeft zij niet gegeven. Het betreft een spreadsheet-achtig document met namen, (administratieve) codes, afkortingen, bedragen en data. Zonder toelichting, die niet is verstrekt, is uit dat document op geen enkele wijze de juistheid van het standpunt van Seafolly af te leiden. Anders dan Seafolly meent, is het niet aan de curator om aan de hand van bankafschriften van [de gefailleerde] te verifiëren of juist is dat, zoals Seafolly betoogt, de vordering van [de gefailleerde] tot betaling van provisie reeds door haar is voldaan. Seafolly gaat er ten onrechte aan voorbij dat de stelplicht en bewijslast op haar rust. Daarbij komt dat de bankafschriften van [de gefailleerde] geen volledig uitsluitsel (kunnen) geven omdat Seafolly, althans volgens haar eigen stellingen, de provisie van [de gefailleerde] voor een deel heeft betaald door middel van verrekening met voorschotbetalingen en door afdracht aan een deurwaarder op grond van een executoriaal derdenbeslag. Van Seafolly mag verlangd worden dat zij haar (betalings)verweer had voorzien van een gedocumenteerd en toegelicht overzicht waaruit kan blijken:
- met welke voorschotbetalingen zij de aan [de gefailleerde] toekomende provisiebedragen heeft verrekend;
- welke aan [de gefailleerde] toekomende provisiebedragen door haar aan een deurwaarder zijn afgedragen op grond van een ten laste van [de gefailleerde] gelegd executoriaal derden beslag;
- welke provisiebedragen zij, naast het voorgaande, nog daadwerkelijk aan [de gefailleerde] zelf heeft betaald.
Het verweer van Seafolly dat [de gefailleerde] geen vorderingsrecht heeft met betrekking tot provisie omdat die vordering als gevolg van betaling door Seafolly reeds teniet is gegaan, wordt gelet op het voorgaande dan ook als onvoldoende gemotiveerd en toegelicht gepasseerd. Voor nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen van Seafolly is geen aanleiding.
23. Evenmin is uit hetgeen Seafolly naar voren heeft gebracht een voldoende duidelijk gemotiveerde en onderbouwde betwisting te deduceren van het door de curator gestelde omzetbedrag dat als uitgangspunt moet worden genomen bij de berekening van de provisieaanspraak van [de gefailleerde] . Dat klemt te meer omdat de curator zich bij het gevorderde provisiebedrag baseert op een omzet van € 586.224,-- en daarbij aanhaakt bij de inhoud van een e-mail van 6 oktober 2017 van Seafolly aan hem, waarin dat bedrag door Seafolly zelf wordt genoemd als “turnover” over het jaar 2016.
23. Met het voorgaande is niet gezegd dat het verweer van Seafolly niet juist is, maar wel dat de juistheid van het verweer van Seafolly, gelet op de gedingstukken en de wijze van procederen van Seafolly, althans in deze instantie, niet is komen vast te staan.
23. Het standpunt van Seafolly dat de curator geen aanspraak (meer) heeft op voldoening van de vordering omdat [de gefailleerde] afstand van zijn recht op voldoening van die vordering heeft gedaan of zijn recht op voldoening heeft verwerkt, treft geen doel. Feiten of omstandigheden waaruit is af te leiden dat [de gefailleerde] aan Seafolly kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn vorderingsrecht met betrekking tot de provisie laat varen, zijn niet gesteld of gebleken. Dat een zekere periode is verstreken voordat [de gefailleerde] (via de curator) dat vorderingsrecht instelde, is niet een feit of omstandigheid dat/die leidt tot afstand van recht of rechtsverwerking.
23. Ook het standpunt van Seafolly dat de vordering van de curator afstuit op artikel 6:89 BW snijdt geen hout. Het betreft hier niet een geval van ondeugdelijke nakoming van een verplichting (door Seafolly), maar van een situatie waarin in het geheel niet (door Seafolly) is gepresteerd (betaald). Op zo’n situatie is artikel 6:89 BW niet van toepassing. In het midden kan blijven of “niet-betaling” is aan te merken “als gebrek in de prestatie” als bedoeld in artikel 6:89 BW en dat Seafolly bovendien geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat zij door het verstrijken van “bekwame tijd” in haar belangen is getroffen.
23. Voor zover het beroep van Seafolly op verjaring (zie ook hiervoor) zich eveneens uitstrekt over de aanspraak van de curator op betaling van provisie – geheel duidelijk is dat niet – is dat beroep tevergeefs. De verjaringstermijn is niet verstreken reeds omdat de dagvaarding, nog los van daaraan voorafgaande stuitingshandelingen, is uitgebracht op 16 augustus 2019 en dus binnen vijf jaar na opeisbaar worden van de provisie.
23. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de curator tot betaling van een bedrag van € 89.000,-- aan provisie gegrond is. Het betreft een betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. De curator heeft geen gemotiveerd standpunt naar voren gebracht met betrekking de vraag vanaf wanneer de (handels)rente verschuldigd is (geworden). De rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
23. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de advocaat van [de gefailleerde] (en de curator na het faillissement van [de gefailleerde] ) werkzaamheden heeft verricht ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De vergoeding daarvan op grond van artikel 6:96 lid 2 BW, te berekenen over de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom van € 89.000,--, wordt overeenkomstig het gebruikelijke en als redelijk aangemerkte tarief vastgesteld op
€ 1.665,-- exclusief btw.
Schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging
33. Geoordeeld is (zie hiervoor) dat [de gefailleerde] de agentuurovereenkomst door opzegging heeft beëindigd. Daarmee is de basis aan de vordering van de curator tot het verkrijgen van schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging door Seafolly komen te ontvallen. Die vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Tegenvorderingen van Seafolly
34. Seafolly brengt een groot aantal klachten naar voren met betrekking tot het functioneren van [de gefailleerde] als handelsagent in – vooral – 2016. Kort gezegd komt het erop neer dat [de gefailleerde] mede als gevolg van zijn privé beslommeringen volgens Seafolly niet bereikbaar was voor klanten en relaties. Seafolly heeft alle zeilen moeten bijzetten om er zelf voor te zorgen dat de afzetkanalen in tact bleven. [de gefailleerde] ontplooide ook niet voldoende activiteiten om de bestaande klantenkring uit te breiden en de artikelen van Seafolly aan de man te brengen. Al met al is volgens Seafolly sprake geweest van een situatie waarin [de gefailleerde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de agentuurovereenkomst. Seafolly stelt dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden die [de gefailleerde] aan haar dient te vergoeden. Seafolly wenst een eventuele betalingsverplichting ten opzichte [de gefailleerde] op te schorten en haar vordering tot schadevergoeding jegens [de gefailleerde] met die betalingsverplichting te verrekenen. Voor het geval het beroep op opschorting en verrekening geen stand houdt, vordert Seafolly (in reconventie) – kort gezegd – vergoeding door [de gefailleerde] van de door haar geleden schade.
34. De curator is ingegaan op het door Seafolly gestelde disfunctioneren van [de gefailleerde] als handelsagent en heeft het door Seafolly gestelde betwist. Wat er ook zij van het door Seafolly gestelde tekortschieten van [de gefailleerde] , zij ziet over het hoofd dat uit niets blijkt dat zij [de gefailleerde] op enig moment schriftelijk heeft medegedeeld dat zij van mening was dat hij tekort schoot in zijn verplichtingen (en welke verplichting dat dan betrof) en dat zij, indien [de gefailleerde] zich niet alsnog op behoorlijke wijze van zijn verplichtingen jegens Seafolly zou gaan kwijten, aanspraak maakte op vergoeding van de schade die zij als gevolg van die tekortkoming zou lijden. Met andere woorden: Niet gebleken is dat [de gefailleerde] na ingebrekestelling door Seafolly ten aanzien van zijn verplichtingen jegens Seafolly in verzuim is komen te verkeren. Evenmin is gesteld of gebleken dat het verzuim van [de gefailleerde] zou zijn ingetreden zonder dat ingebrekestelling door Seafolly noodzakelijk was. Daarop stuiten de (tegen)vorderingen van Seafolly terzake van het door haar gestelde tekortschieten door [de gefailleerde] af. De (tegen)vorderingen van Seafolly zijn niet gegrond.
Ten slotte
36. Seafolly zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:

In conventie:

veroordeelt Seafolly tot betaling aan de curator van:
- € 89.000,-- aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 16 augustus 2019 tot aan de voldoening;
- € 1665,-- exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Seafolly in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 572,62 aan verschotten en € 721,-- aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
wijst het meer of anders gevorderde af;

In reconventie:

wijst de vordering af;
veroordeelt Seafolly in de kosten van het geding, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 300,-- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;

In conventie en in reconventie:

veroordeelt Seafolle in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,-- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Seafolly niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.