1.9.Blijkens een overgelegd uittreksel uit het handelsregister was [gedaagde sub 1] vanaf 19 mei 2015 aan de [adres 1] gevestigd, vanaf 19 december 2018 aan de [adres 2] en stond zij op 2 april 2020 weer ingeschreven op het adres [adres 1] .
2. R2 vordert, nadat zij haar vordering ter zitting heeft aangepast, dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. de voormelde huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld het gehuurde met al de zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van sleutels en alles, wat verder tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter vrije en algehele beschikking van R2 te stellen, en indien [gedaagde sub 1] in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen en R2 het gehuurde gedwongen moet ontruimen, gedaagden te veroordelen om de kosten van het ontruimen van het gehuurde te vergoeden, daaronder begrepen de kosten die R2 moet maken voor de afvoer en opslag van de in het kader van een gedwongen ontruiming op de openbare weg geplaatste roerende zaken en R2 te machtigen om de eventueel door haar opgeslagen zaken na ommekomst van een termijn 3 maanden na de gedwongen ontruiming te vernietigen.
b. [gedaagde sub 1] en Eclectix hoofdelijk te veroordelen om aan R2 tegen behoorlijke kwijting te betalen:
• € 8.393,40, vermeerderd met 2% rente per maand (of een gedeelte van een maand) vanaf 30 november 2019;
• een schadevergoeding van € 4.196,70 per 1 maand(en) of gedeelte daarvan, dat [gedaagde sub 1] en Eclectix het gehuurde vanaf 30 november 2019 (onrechtmatig) in gebruik zullen houden, vermeerderd met 2% rente per maand (of een gedeelte van een maand), zolang zij met de voldoening in verzuim zijn;
• Subsidiair een in goede justitie te bepalen rente daar waar primair de contractuele rente is gevorderd;
• de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris gemachtigde van R2 en de btw over het salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf datum vonnis;
• de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en Eclectix niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van het vonnis tot aan de voldoening.
c. [gedaagde sub 1] te veroordelen om aan R2 tegen behoorlijke kwijting te betalen:
• primair € 1.500,00 aan boeterente;
subsidiair een in goede justitie te bepalen rente daar waar primair de contractuele rente is gevorderd;
• € 794,67 aan buitengerechtelijke kosten;
• een boete van € 250,00 per dag ingaande 4 september 2019, zolang [gedaagde sub 1] het gehuurde niet zelf geheel zal gebruiken, welke vordering ter zitting is gemaximeerd tot in totaal € 2.500,00.
d. bij wijze van incidentele vordering onder voorwaarden:
[gedaagde sub 1] en Eclectix hoofdelijk bij voorlopige voorziening te veroordelen om het gehuurde met al de zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte der sleutels en alles, wat verder tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter vrije en algehele beschikking van R2 te stellen, met machtiging aan R2 om die ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie indien [gedaagde sub 1] en Eclectix in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, zulks op kosten van [gedaagde sub 1] en Eclectix, daaronder begrepen de kosten die de betreffende gemeente op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening in rekening brengt voor de afvoer van de in het kader van een gedwongen ontruiming op de openbare weg geplaatste roerende zaken.
3. R2 baseert haar vordering op wanprestatie die zodanig ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gerechtvaardigd. De wanprestatie bestaat uit verboden onderhuur, het niet zelf gebruiken van het gehuurde en de structurele huurachterstand.
4. De vordering ten aanzien van Eclectix wordt gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, nu Eclectix het gehuurde zonder recht of titel jegens R2 in gebruik heeft en daarvoor geen vergoeding aan R2 betaalt.
Verweer en reconventionele vordering Eclectix
5. [gedaagde sub 1] en R2 hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna, voor zover van belang voor de te nemen beslissing, aan de orde zal komen. Eclectix heeft in reconventie gevorderd, kort samengevat, dat R2 wordt bevolen de onderhandelingen op basis van de reeds gevoerde e-mailcorrespondentie voort te zetten.
Wanprestatie [gedaagde sub 1] ?
6. De vraag is of er sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde sub 1] die zodanig ernstig is dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenis, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW mee dat R2 moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 1] (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan [gedaagde sub 1] als schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. 7. De wanprestatie wordt gebaseerd op verboden onderhuur, het niet zelf gebruiken van het gehuurde en het stelselmatig laten bestaan van een huurachterstand van (tenminste) 2 maanden.
8. Dat sprake is van onderhuur aan Eclectix staat op basis van de overlegde stukken, waaronder de onderhuurovereenkomst met [gedaagde sub 1] , wel vast. Eclectix huurde in eerste instantie met ingang van 1 januari 2019 een gedeelte van het gehuurde en vanaf 1 september 2019 heeft zij het gehuurde geheel in gebruik genomen op basis van onderhuur. Ook staat vast dat hiervoor geen schriftelijke toestemming is verkregen van R2, zoals volgens artikel 6.1 AB is vereist. [gedaagde sub 1] heeft daardoor in strijd met haar contractuele verplichtingen gehandeld. Het verweer dat R2 hiervan op de hoogte was door de in de aanloop van de huurovereenkomst in 2015 gewisselde informatie over bedrijfsactiviteiten die onder de vlag van [gedaagde sub 1] in het gehuurde zouden plaatsvinden, kan haar niet baten. Eclectix is destijds in het geheel niet genoemd en daarnaast is het uiteindelijk volledig wederverhuren van het gehuurde, zoals de situatie sinds september 2019 kennelijk was, niet te scharen onder het beeld dat destijds is geschapen van onder de vlag van [gedaagde sub 1] uitgevoerde bedrijfsactiviteiten. R2 heeft onbetwist gesteld dat zij Eclectix niet kende en nu met een onderhuursituatie te maken heeft waarbij zij geen enkele invloed op de feitelijke gebruiker van het gehuurde heeft. Dat R2 sinds mei 2019 van de situatie van (toen nog: gedeeltelijke) onderhuur van Eclectix op de hoogte is geraakt maakt het voorgaande niet anders. Op de hoogte raken van deze situatie is nu eenmaal wat anders dat het verstrekken van schriftelijke toestemming. Dan gaat het om een expliciet op instemming gerichte wilsuiting. Ook uit de gedragingen van R2 kan een dergelijke instemming niet worden afgeleid.
9. Ook heeft [gedaagde sub 1] in strijd gehandeld met de verplichting het gehuurde zelf te gebruiken. Ter zitting is gebleken dat zij het gehuurde enige tijd heeft verlaten toen zij, ook volgens het handelsregister, sinds 19 december 2018 was gevestigd aan de | [adres 2] . Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding op 14 november 2019 was dat nog steeds het geval. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [gedaagde sub 1] meegedeeld dat [gedaagde sub 1] sinds eind 2019 weer kantoor houdt in het gehuurde. Naar het oordeel van de kantonrechter staat met het voorgaande vast dat [gedaagde sub 1] tenminste gedurende een klein jaar niet heeft voldaan aan het contractuele vereiste het gehuurde zelf te gebruiken.
10. Ten slotte heeft [gedaagde sub 1] in strijd gehandeld met haar verplichting tijdig de huur te voldoen. Het staat vast dat er vanaf mei 2019 een betalingsachterstand van twee maanden bestaat. De vertegenwoordiger van [gedaagde sub 1] heeft dat ter zitting ook erkend. Gelet op de omvang van de achterstand is dit als zodanig een onvoldoende zelfstandige reden die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, maar dat wordt anders wanneer er sprake is van een achterstand met een structureel karakter, omdat van een verhuurder niet kan worden gevergd zich hierbij neer te leggen. In dit geval bedraagt de periode waarin er sprake is van een structurele achterstand inmiddels bijna anderhalf jaar. [gedaagde sub 1] heeft zich wat betreft de huurachterstand erop beroepen dat R2 niet eerder op betaling heeft aangedrongen. Dit argument kan [gedaagde sub 1] niet baten. R2 heeft in ieder geval in september 2019 aangedrongen op betaling van de achterstand en dat bij dagvaarding herhaald. Ook ten tijde van de zitting was er onveranderd sprake van een betalingsachterstand, ondanks dat in de conclusie van antwoord door [gedaagde sub 1] nog is opgemerkt dat zij er alles aan doet de achterstand zo snel mogelijk in te lopen en dat de verwachting is dat dat ook snel zal lukken. [gedaagde sub 1] stelt verder dat R2 weinig risico loopt omdat zij over een waarborgsom ter grootte van drie maanden huur beschikt. Ook dit verweer kan [gedaagde sub 1] niet baten, nu verrekening niet is toegestaan (artikel 23.1 AB) en een waarborgsom primair bedoeld is ter verzekering van de nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, in het bijzonder die welke samenhangen met het in behoorlijke staat opleveren van het gehuurde (zie ook 6.1. huurovereenkomst).
11. Voornoemde drie factoren, zeker opgeteld, leveren naar het oordeel van de kantonrechter een zodanige ernstige wanprestatie op dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde door [gedaagde sub 1] is gerechtvaardigd. Nu de redenen van ontbinding van de huurovereenkomst niet alleen de huurachterstand betreffen, ziet de kantonrechter geen aanleiding aan de veroordeling een terme de grâce te verbinden. Wel zal de ontruimingstermijn, gelet op de hierna te bespreken belangen van de onderhuurster, op een termijn van vier maanden worden gesteld. Voor een veroordeling tot betaling van de eventuele kosten van ontruiming ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu niet vaststaat dat deze kosten zullen worden gemaakt. Ook is te onzeker dat het noodzakelijk zal zijn om eventueel opgeslagen goederen te vernietigen. De daarvoor gevraagde machtiging zal daarom worden afgewezen.
Overige vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 1]
12. De vordering tot betaling van de huurachterstand zal worden toegewezen. De achterstand is niet betwist en bedraagt volgens de huurspecificatie die kort voor de zitting in het geding is gebracht € 8.502,49 berekend tot en met juni 2020. Dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum en vermeerderd met de tot € 1.500,00 gemaximeerde boeterente van € 300,00 per maand, nu vaststaat dat de achterstand al langer dan vijf maanden bestaat. [gedaagde sub 1] zal verder worden veroordeeld tot betaling van de lopende huur van € 4.196,70 per maand tot het tijdstip dat de huurovereenkomst is ontbonden en tot eenzelfde bedrag aan gebruiksvergoeding per maand, na ontbinding van de huurovereenkomst tot het moment van de ontruiming, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid. Voor de bij dagvaarding gevorderde contractuele rente van 2% per maand over eventuele achterstallige huur en/of gebruiksvergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu daarover in de huurovereenkomst of AB niets is bepaald.
12. Zoals hiervoor overwogen heeft [gedaagde sub 1] gehandeld in strijd met het onderhuurverbod en het gebod het gehuurde zelf te gebruiken. Daarop staat een boete van € 250,00 per dag, welke vordering R2 heeft gemaximeerd op € 2.500,00. Dat bedrag zal worden toegewezen.
14. Tenslotte dient [gedaagde sub 1] het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 794,67 aan R2 te voldoen, nu deze minder zijn dan het bedrag dat contractueel is verschuldigd (15% van de hoofdsom, artikel 28 lid 1 AB) en vaststaat dat buiten rechte in aanmerking te nemen werkzaamheden zijn verricht.
De vorderingen ten aanzien van Eclectix
15. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst heeft R2 zitting beperkt tot [gedaagde sub 1] . Eclectix is geen partij bij de huurovereenkomst en een op ontbinding gerichte vordering komt ten aanzien van haar daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt niet voor de vordering tot ontruiming. Eclectix heeft op basis van haar onderhuurovereenkomst jegens [gedaagde sub 1] recht op gebruik van het gehuurde. Maar aan deze overeenkomst is R2 niet gebonden. Tussen R2 en Eclectix bestaat geen contractuele relatie. Nu de contractuele relatie tussen R2 en [gedaagde sub 1] wordt ontbonden, zoals hiervoor overwogen, zal Eclectix moeten wijken, omdat zij het gehuurde jegens R2 zonder recht of titel in gebruik heeft.
16. Eclectix heeft de stelling verdedigd dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat zij met R2 tot overeenstemming zou komen over voortzetting/overneming van het huurcontract en de hoogte van de huurprijs. De kantonrechter kan Eclectix hierin niet volgen. Door zonder finale overeenstemming met de hoofdverhuurder het gehuurde volledig in gebruik te nemen heeft Eclectix een risico genomen. Dat risico komt voor haar rekening. Eclectix en R2 zijn het niet eens geworden over de hoogte van de huurprijs. R2 is rechtens niet gehouden Eclectix daarin tegemoet te komen, hoe vervelend de gevolgen voor Eclectix ook mogen zijn. Er is blijkens de gewisselde e-mailberichten uitgebreid onderhandeld voorafgaand aan de zitting. Ook nadat de zitting daartoe was geschorst is nog onderhandeld. Deze onderhandelingen hebben geen positief resultaat opgeleverd. Onder deze omstandigheden is er geen rechtsplicht aan de zijde van R2 verder te onderhandelen. De op een gebod tot verder onderhandelen gerichte vordering in reconventie wordt dan ook afgewezen.
17. De kantonrechter ziet wel aanleiding Eclectix een ontruimingstermijn van vier maanden na de datum van dit vonnis toe te staan, gelet op de moeilijke situatie waarin zij mede in verband met de Coronacrisis verkeert. Eclectix heeft daardoor gelegenheid om te zien naar andere bedrijfsruimte.
18. Ten aanzien van de huurachterstand c.a. vraagt R2 de kantonrechter (ook) Eclectix tot betaling daarvan te veroordelen. Die vordering zal worden afgewezen, nu daarvoor een grondslag ontbreekt. Partijen staan niet in een contractuele relatie tot elkaar. De grondslag die in de dagvaarding staat genoemd, ongerechtvaardigde verrijking, kan evenmin deze vordering dragen, nu vaststaat dat Eclectix haar financiële verplichtingen jegens [gedaagde sub 1] nakomt. Van verrijking in de zin van wel gebruik zonder dat daarvoor een vergoeding wordt betaald is daarom geen sprake.
Incidentele vordering
19. Aan de voorwaarde waaronder deze is ingesteld is voldaan, te weten dat één van beide gedaagden verweer voert. Verdere bespreking van de incidentele vordering kan echter achterwege blijven, nu in de hoofdprocedure al wordt beslist over de ontruiming en R2 geen belang heeft bij verdere beoordeling van hetgeen zij incidenteel vordert.
20. [gedaagde sub 1] en Eclectix worden in het ongelijk gesteld. Zij worden daarom hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, welke kosten worden begroot op € 1.258,80 en als volgt worden gespecificeerd:
- kosten exploten € 172,80
- griffierecht € 486,00
- salaris gemachtigde (2 p) € 600,00
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en R2:
I. ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres 1] ;
II. veroordeelt [gedaagde sub 1] om het gehuurde uiterlijk 31 december 2020 te ontruimen en ter beschikking van R2 te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
III. veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen bewijs van kwijting te betalen aan R2:
€ 8.502,49 ter zake van achterstallige huur tot en met 1 juni 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de vervaldata van de huurtermijnen tot de algehele voldoening;
€ 4.196,70 per maand aan huur, zolang de huurovereenkomst na 1 juni 2020 niet is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot de algehele voldoening;
€ 4.196,70 per maand aan gebruiksvergoeding vanaf de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst tot het daadwerkelijke tijdstip van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot de algehele voldoening;
een bedrag van in totaal € 4.000,00 in verband met boeterente en boetes;
€ 794,67 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
Ten aanzien van Eclectix en R2
IV. veroordeelt Eclectix om het gehuurde uiterlijk 31 december 2020 te ontruimen en ter beschikking van R2 te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
V. wijst het in reconventie gevraagde bevel tot door onderhandelen af;
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] , Eclectix en R2
VI. veroordeelt [gedaagde sub 1] en Eclectix hoofdelijk, te weten dat wanneer de één betaalt de ander zal zijn gekweten, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van R2 tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.258,80, zoals hiervoor gespecificeerd en vermeerderd met de wettelijke rente in geval deze kosten niet uiterlijk binnen 14 dagen na dit vonnis zijn voldaan; een en ander voor zover van toepassing inclusief btw
VII. veroordeelt [gedaagde sub 1] en Eclectix, eveneens hoofdelijk, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van
€ 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en Eclectix niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
VIII. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IX. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de kantonrechter