ECLI:NL:RBAMS:2020:4127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5703
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering en oplegging boete door UWV na schending informatieplicht door eiseres

In deze zaak vordert het UWV van eiseres een bedrag van € 23.212,93 aan WIA-uitkering terug en legt het een boete op van € 2.733,33. Eiseres stelt dat haar werkcoach haar heeft meegedeeld dat zij het pas na drie maanden hoefde te melden als zij weer aan het werk zou gaan. Het UWV betwist dat er een dergelijke coulanceperiode geldt. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat medewerkers van het UWV dergelijke uitlatingen hebben gedaan. Eiseres heeft haar informatieplicht geschonden door niet tijdig melding te maken van haar werkzaamheden, waardoor zij een te hoog bedrag aan WIA-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de terugvordering en de boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/5703 en AMS 19/5705

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Partijen worden hierna [eiseres] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer AMS 19/5705
Met een besluit van 14 maart 2019 (het primaire besluit I) heeft het Uwv een boete van € 2.733,33 aan [eiseres] opgelegd.
Met een besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer AMS 19/5703
Met een besluit van 15 maart 2019 (het primaire besluit II) heeft het Uwv het recht van [eiseres] op een WIA-uitkering [1] over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2018 herzien en een bedrag van € 23.212,93 van [eiseres] teruggevorderd.
Met een besluit van eveneens 19 september 2019 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In beide zaken
[eiseres] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gehoord op de zitting van 9 juli 2020 met behulp van een video-verbinding. [eiseres] was aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten onrechte twee keer griffierecht is geheven. Omdat sprake is van samenhangende zaken is [eiseres] slechts één keer griffierecht verschuldigd. [2] De rechtbank heeft het griffierecht in de zaak met zaaknummer AMS 19/5705 daarom teruggestort.
Waar gaan deze zaken over?
2. Het Uwv heeft de hoogte van de WIA-uitkering van [eiseres] herzien over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2018. [eiseres] heeft namelijk van 2 januari 2017 tot en met 1 maart 2017 en van 1 februari 2018 tot en met 20 juli 2018 bij twee verschillende werkgevers gewerkt. Daardoor heeft zij in die periodes meer uitkering ontvangen dan waar zij recht op had. Het Uwv vordert het bedrag dat [eiseres] te veel heeft ontvangen daarom terug.
3. Omdat [eiseres] volgens het Uwv te laat heeft doorgegeven dat zij inkomen had uit werk, heeft het Uwv ook een boete opgelegd.
Het standpunt van [eiseres]
4. [eiseres] is het hier niet mee eens. Zij voert aan dat haar werkcoach van het Uwv in een gesprek in september 2015 heeft aangegeven dat er een coulance periode van drie maanden gehanteerd wordt als je weer gaat werken. Er is haar verteld dat het in die eerste drie maanden geen zin heeft een proces in gang te zetten om de uitkering te stoppen. Omdat [eiseres] in 2017 maar twee maanden heeft gewerkt, heeft zij haar werkzaamheden toen niet gemeld. In 2018 heeft zij na drie maanden werken op 4 mei 2018 een brief gestuurd naar het Uwv met het verzoek om haar uitkering stop te zetten. [eiseres] stelt ook dat zij hierover meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met het Uwv. Zij vindt dat zij haar informatieplicht niet heeft geschonden.
5. Dat niet alle telefoongesprekken door het Uwv zijn geregistreerd en het Uwv zegt dat de brief van 4 mei 2018 niet in het dossier zit, komt volgens [eiseres] doordat het Uwv zijn administratie niet op orde heeft. Zij is naar een spiegelbijeenkomst geweest waar dit punt ook werd besproken en hier bleek dat er heel veel klanten van het Uwv zijn die met dit probleem te maken hebben.
6. Volgens [eiseres] is het daarom onterecht dat aan haar een boete wordt opgelegd. Ook vindt [eiseres] dat de coulance periode moet worden toegepast. Zij vindt daarom dat zij alleen over de periode mei tot en met juli 2018 haar uitkering zou hoeven terug te betalen.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat zij gelooft dat het Uwv ook fouten kan maken. Het is dan ook zeker van belang dat het Uwv luistert naar eventuele slechte ervaringen die tijdens een spiegelbijeenkomst naar voren worden gebracht en aan de hand daarvan probeert haar werkproces te verbeteren. De rechtbank was echter niet aanwezig bij de door [eiseres] genoemde spiegelbijeenkomst en weet dus niet wat er toen precies is besproken. Bovendien moet de rechtbank in deze zaken beslissen op basis van de informatie in het dossier. Op basis van die informatie is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht € 23.212,93 van [eiseres] heeft teruggevorderd en haar een boete van € 2.733,33 heeft opgelegd. Dit oordeel zal de rechtbank hieronder toelichten.
8. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van [eiseres] zo dat zij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat [eiseres] vindt dat zij er door het gesprek met haar werkcoach gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij in de eerste drie maanden dat zij werkte haar recht op een WIA-uitkering zou behouden en hier geen melding van hoefde te maken.
9. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak vereist dat [eiseres] aannemelijk maakt dat van de zijde van het Uwv toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit [eiseres] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het Uwv op de door [eiseres] geschetste wijze zou handelen.
10. [eiseres] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat haar werkcoach in 2015 zou hebben gezegd dat een coulance periode van drie maanden geldt. Een afspraakbevestiging van het gesprek waar dit zou zijn gezegd, is onvoldoende. Daarmee kan de rechtbank immers niet vaststellen wat er tijdens dat gesprek is besproken. Daar staat tegenover dat de betreffende werkcoach heeft verklaard dit niet te hebben gezegd en ook de gemachtigde van het Uwv op zitting heeft verklaard dat dergelijke coulanceperiode niet bestaat.
[eiseres] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er telefonische mededelingen van deze strekking aan haar zijn gedaan door medewerkers van het Uwv. Bij het Uwv zijn in het geheel geen telefoonregistraties bekend uit de periode dat [eiseres] weer ging werken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
11. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het voor de hoogte van haar uitkering van belang was dat zij weer ging werken en dat zij dit zo spoedig mogelijk moest doorgeven aan het Uwv. [eiseres] is meerdere malen schriftelijk gewezen op deze plicht, bijvoorbeeld in het besluit waarin haar een WIA-uitkering is toegekend. Bovendien lag het inkomen van [eiseres] in de maanden dat zij werkte aanzienlijk hoger dan de hoogte van haar WIA-uitkering. [eiseres] had moeten begrijpen dat zij hierdoor geen recht meer had op haar WIA-uitkering. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiseres] haar informatieplicht heeft geschonden.
12. [eiseres] heeft niet bestreden dat zij in de maanden januari 2017 en februari 2017 en februari 2018 tot en met juli 2018 te veel uitkering heeft ontvangen. Zij heeft ook de hoogte van het te veel ontvangen bedrag niet betwist. De rechtbank gaat hier daarom uit van de juistheid van dit bedrag.
13. Als iemand ten onrechte een te hoog bedrag aan WIA-uitkering heeft ontvangen, moet het Uwv het recht op uitkering herzien op grond van artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA. Omdat [eiseres] haar informatieplicht heeft geschonden, kan het Uwv de hoogte van haar uitkering in dit geval herzien met terugwerkende kracht. [3] Het Uwv is dan verplicht om op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA het te veel betaalde bedrag van [eiseres] terug te vorderen.
14. Het Uwv heeft de uitkering van [eiseres] dus terecht herzien en terecht het teveel uitgekeerde bedrag van € 23.212,93 van haar teruggevorderd.
15. Daarnaast is het Uwv in geval van schending van de informatieplicht op grond van artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA gehouden om een boete op te leggen. De hoogte van de boete wordt door het Uwv afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen opzet (100% van het benadelingsbedrag), grove schuld (75%), gewone schuld (50%), verminderde verwijtbaarheid (25%) en geringe verwijtbaarheid (10%). Het Uwv heeft aangenomen dat in het geval van [eiseres] sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In het geval van [eiseres] ligt een boete van 25% van het benadelingsbedrag echter hoger dan de maximale boete die op grond van artikel 2, zevende lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten mag worden opgelegd. Daarom heeft het Uwv de maximale boete opgelegd die in het geval van verminderde verwijtbaarheid mag worden opgelegd.
16. De rechtbank ziet, anders dan [eiseres] stelt, geen aanleiding voor het oordeel dat het [eiseres] in het geheel niet kan worden verweten dat zij haar informatieplicht heeft geschonden. Zoals de rechtbank in overweging 10. heeft overwogen, heeft [eiseres] haar stelling dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij pas na drie maanden hoefde door te geven dat zij werkte, onvoldoende onderbouwd. In diverse brieven van het Uwv staat duidelijk dat [eiseres] wijzigingen in haar situatie zo snel als mogelijk moet doorgeven. [eiseres] had gelet hierop ook niet mogen afgaan op eventuele opmerkingen van een werkcoach. Er is dus geen sprake van een situatie waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt.
17. Het Uwv heeft daarom terecht een boete van € 2.733,33 opgelegd.
Conclusie
18. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt. In deze situatie bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Dit volgt uit artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2020, r.o. 4.4, te raadplegen op