In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een vordering tot terugbetaling van een geldlening van € 45.000,00 door een Nederlandse besloten vennootschap ([eiseres] B.V.) aan een Italiaanse gedaagde. De lening is verstrekt door een andere vennootschap ([betrokken B.V.]) aan de gedaagde, die een appartement in Amsterdam heeft gekocht. De eiseres stelt dat de rechtbank bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de betaling van de lening moet plaatsvinden in Amsterdam, de vestigingsplaats van de eiseres.
De gedaagde betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de Italiaanse rechter bevoegd is, omdat hij daar woonachtig is en de betalingsverplichting daar moet worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening, die bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, tenzij anders overeengekomen.
De rechtbank concludeert dat er geen expliciete plaats van betaling is overeengekomen door partijen. Op basis van het toepasselijke recht, dat volgens de Verordening Rome I moet worden vastgesteld, is het recht van het land waar de uitlener is gevestigd van toepassing. Aangezien de eiseres in Nederland is gevestigd, is Nederlands recht van toepassing. De rechtbank oordeelt dat de terugbetaling van de lening moet plaatsvinden in Amsterdam, waardoor de rechtbank bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De incidentele vordering van de gedaagde wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident.