ECLI:NL:RBAMS:2020:4135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
C/13/676955 / HA ZA 19-1360 inc
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over terugbetaling van een geldlening tussen een Nederlandse en Italiaanse partij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een vordering tot terugbetaling van een geldlening van € 45.000,00 door een Nederlandse besloten vennootschap ([eiseres] B.V.) aan een Italiaanse gedaagde. De lening is verstrekt door een andere vennootschap ([betrokken B.V.]) aan de gedaagde, die een appartement in Amsterdam heeft gekocht. De eiseres stelt dat de rechtbank bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de betaling van de lening moet plaatsvinden in Amsterdam, de vestigingsplaats van de eiseres.

De gedaagde betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de Italiaanse rechter bevoegd is, omdat hij daar woonachtig is en de betalingsverplichting daar moet worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening, die bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, tenzij anders overeengekomen.

De rechtbank concludeert dat er geen expliciete plaats van betaling is overeengekomen door partijen. Op basis van het toepasselijke recht, dat volgens de Verordening Rome I moet worden vastgesteld, is het recht van het land waar de uitlener is gevestigd van toepassing. Aangezien de eiseres in Nederland is gevestigd, is Nederlands recht van toepassing. De rechtbank oordeelt dat de terugbetaling van de lening moet plaatsvinden in Amsterdam, waardoor de rechtbank bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De incidentele vordering van de gedaagde wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/676955 / HA ZA 19-1360
Vonnis in incident van 19 augustus 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.N. van Dam te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Italië),
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.C.L. Bults te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 november 2019, met producties,
  • de incidentele conclusie ten aanzien van de bevoegdheid rechtbank, tevens houdende conclusie van antwoord ten principale, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiseres] legt in de hoofdzaak aan haar vordering ten grondslag een overeenkomst tot het verstrekken van een financiering van € 65.000,00 door [betrokken B.V.] B.V. (hierna: [betrokken B.V.] ) aan [gedaagde] . De vordering van [eiseres] op [gedaagde] strekt tot terugbetaling van een bedrag van € 45.000,00. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat [betrokken B.V.] op 28 oktober 2018 een appartement in Amsterdam heeft geleverd aan [gedaagde] tegen betaling van een bedrag van € 1.650.000,00 maar dat partijen een koopsom van € 1.695.00,00 zijn overeengekomen. Het verschil (€ 45.000,00) is door [betrokken B.V.] aan [gedaagde] geleend, naast een bedrag van € 20.000,00 ter voldoening van overdrachtsbelasting en notariskosten. Vervolgens heeft [betrokken B.V.] de vordering aan [eiseres] gecedeerd. Deze rechtbank is bevoegd om van die vordering kennis te nemen omdat naar Nederlands recht de betaling van een geldsom ter aflossing van een lening wordt verricht in de woonplaats van de schuldeiser, in dit geval Amsterdam, aldus steeds [eiseres] .
2.2.
[gedaagde] vordert in dit incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij stelt dat de Italiaanse rechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen omdat – kort gezegd – hij daar woonachtig is en de (door hem betwiste) betalingsverplichting aldaar dient te worden verricht. Uit de uitspraak van 25 april 2016 van de kantonrechter van deze rechtbank volgt dat bij girale betalingen de rechter van de plaats waar de opdracht van betaling wordt gegeven bevoegd is kennis te nemen van een vordering tot betaling van een geldsom, aldus steeds [gedaagde] .
2.3.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde] moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54 (verder Brussel I bis-Verordening) omdat [gedaagde] woonplaats heeft in een andere EU-lidstaat (Italië) dan [eiseres] (Nederland) en sprake is van een geschil als bedoeld in artikel 1 lid 1 Brussel I bis-Verordening. Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Verordening is het gerecht bevoegd waar de verweerder woonplaats heeft. Dat is in dit geval de Italiaanse rechter.
In de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7 Brussel I bis-Verordening is daarnaast (in lid 1 onder a) bepaald dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Deze verbintenis is in dit geval de gestelde verplichting tot terugbetaling van de door (de rechtsvoorgangster van) [eiseres] aan [gedaagde] geleende geldsom. De gevorderde betaling daarvan is nog niet uitgevoerd, zodat zal moeten worden bepaald waar deze betaling had moeten worden uitgevoerd.
2.4.
Partijen zijn niet uitdrukkelijk een plaats van betaling overeengekomen. Volgens vaste rechtspraak moet om de plaats te bepalen waar de verbintenis tot terugbetaling moet worden uitgevoerd, eerst worden beoordeeld wat het toepasselijke recht is dat volgens het internationaal privaatrecht van de aangezochte rechter (in dit geval de Nederlandse rechter) op de overeenkomst van toepassing is. Het toepasselijke recht moet in dit geval dan ook worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I).
2.5.
In artikel 4 lid 2 Rome I is bepaald dat bij gebreke van een rechtskeuze zoals in dit geval, in beginsel van toepassing is het recht van het land waar de partij is gevestigd die de kenmerkende prestatie moet verrichten.
2.6.
De gestelde financieringsovereenkomst is gesloten in oktober 2018 en is een geldleningsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:129 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de bepalingen van Titel 7.2C BW komt een geldleningsovereenkomst tot stand door/nadat de geleende som is afgegeven (of zoals in dit geval: de financiering is verstrekt). Die afgifte is de kenmerkende prestatie omdat de door (de rechtsvoorgangster van) [eiseres] verstrekte financiering aan [gedaagde] de prestatie is geweest waarvoor thans de betaling wordt gevorderd. Nu (de rechtsvoorgangster van) [eiseres] als uitlener in Nederland is gevestigd (en aldus daar haar woonplaats heeft), is Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst tussen partijen.
2.7.
Zoals [eiseres] terecht heeft opgemerkt moet de terugbetaling van de door haar verstrekte geldsom op grond van artikel 6:116 lid 1 en 6:118 BW worden gedaan aan de plaats van vestiging van [eiseres] (zo ook het gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2017:3207, waarbij de uitspraak van 25 april 2016 van de kantonrechter van deze rechtbank is vernietigd). De vestigingsplaats van [eiseres] is Amsterdam. Dit betekent dat Amsterdam de plaats is waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, moet worden uitgevoerd en dat deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 onder a Brussel I bis-Verordening bevoegd is van de vordering van [eiseres] op [gedaagde] kennis te nemen. De incidentele vordering van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen. Voor zover [eiseres] zich in de incidentele conclusie van antwoord heeft beroepen op de forumkeuze in de koopovereenkomst tussen [betrokken B.V.] en [gedaagde] die de rechtbank Amsterdam als bevoegde rechter aanwijst, behoeft dat beroep geen bespreking meer.
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De door [eiseres] gevraagde veroordeling in de na dit vonnis aan haar zijde te ontstane kosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van dit incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.074,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de onder 3.3 bedoelde aanschrijving tot aan de dag van betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane nakosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot aan de dag van betaling,
3.4.
verklaart bovenstaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van 2 september 2020 voor beraad comparitie,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.