ECLI:NL:RBAMS:2020:4144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
C/13/687951 / KG ZA 20-686
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voogdijbeslissing over schoolwisseling van pleegkinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een pleegvader en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Reclassering (WSS) over de schoolwisseling van zijn pleegdochter. De pleegvader, eiser, heeft de beslissing van WSS om zijn pleegdochter in te schrijven op een nieuwe school in [woonplaats B] aangevochten. Hij vorderde onder andere dat de inschrijving op de nieuwe school zou worden ingetrokken en dat zijn pleegdochter weer op haar oude school in [plaats 1] zou worden ingeschreven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat WSS als voogdes over de kinderen het recht heeft om beslissingen te nemen over hun schoolinschrijving. De rechter oordeelde dat de instemming van de pleegouders met de gezagsbeslissing van WSS niet bepalend is voor de rechtmatigheid van die beslissing. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een evident onrechtmatige beslissing van WSS, aangezien de beslissing goed was onderbouwd en in het belang van het kind was genomen. De vorderingen van de pleegvader zijn afgewezen, en de proceskosten zijn verrekend zoals gebruikelijk in dit soort zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/687951 / KG ZA 20-686 CdK/MAH
Vonnis in kort geding van 21 augustus 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser bij gelijkluidende dagvaardingen van 10 augustus 2020 en akte eiswijziging van 12 augustus 2020,
advocaat mr. J.M. Spronk te Utrecht,
tegen
1. de stichting
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
(feitelijk) wonende te [woonplaats B] ,
gedaagden,
advocaat mr. B. Tomlow te Utrecht.
Partijen zullen hierna ook [eiser] , WSS en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 13 augustus 2020 heeft [eiser] de dagvaarding en de eiswijziging toegelicht. WSS en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. WSS had tevoren een conclusie van antwoord ingediend. Alle partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] ook een pleitnota.
1.2.
Op de zitting waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Spronk
- [medewerker gedaagde 1] , gemachtigde van WSS
- [gedaagde 2] met mr. Tomlow;
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] zijn gehuwd geweest en zijn in 2018 gescheiden. Zij zijn pleegouders van
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ) en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
De kinderen zijn op 7 december 2007 respectievelijk 6 april 2012 bij de pleegouders geplaatst.
2.2.
WSS is voogdes over beide kinderen, over [minderjarige 1] sinds 13 februari 2008 en over [minderjarige 2] sinds 5 september 2013. Op laatstgenoemde datum is de biologische moeder van [minderjarige 2] ontheven van het gezag.
2.3.
Vanaf 2014, toen de pleegouders feitelijk uit elkaar gingen, hebben zij ieder de helft van de tijd de zorg voor de kinderen. [eiser] woont sinds 2018 in [woonplaats A] . [gedaagde 2] woonde in [woonplaats C] totdat zij in juni 2020 is verhuisd naar [woonplaats B] om te gaan samenwonen met haar nieuwe partner.
2.4.
Op 10 juli heeft [minderjarige 2] kennis gemaakt op de christelijke [naam school] in [woonplaats B] . Ze heeft afscheid genomen op haar school in [plaats 1] , waar ook haar oudere zus [minderjarige 1] op school zat. [minderjarige 1] gaat na de zomervakantie naar een middelbare school in [plaats 2] .
2.5.
Op 13 juli 2020 heeft jeugdzorgwerker [naam] van WSS tijdens een Teams meeting aan [eiser] en [gedaagde 2] medegedeeld dat het verzoek om [minderjarige 2] in [woonplaats B] naar school te laten gaan zal worden ingewilligd. Zij heeft dit nader gemotiveerd in een e-mail van 14 juli 2020.
2.6.
Op 15 juli 2020 is [minderjarige 2] ingeschreven als leerling bij de [naam school] in [woonplaats B] .
2.7.
Bij brief van 22 juli 2020 heeft de advocaat van [eiser] aan WSS gevraagd de beslissing te heroverwegen. Bij brief van 29 juli 2020 van [naam] namens WSS is dit verzoek gemotiveerd van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na aanvulling van de eis, samengevat:
I. gedaagden te veroordelen om de inschrijving van [minderjarige 2] bij de school in [woonplaats B] in te trekken en haar weer in te schrijven op de school in [plaats 1] ,
II. te bepalen dat [eiser] de inschrijving met dit vonnis zelf kan verrichten als [gedaagde 2] het niet doet,
III. [gedaagde 2] te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van het te wijzen vonnis,
IV. een en ander op straffe van dwangsommen,
V. benoeming van een bijzonder curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans over [minderjarige 2] ,
VI. gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
WSS en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

I-IV. De beslissing van WSS omtrent de schoolwisseling

4.1.
WSS heeft allereerst betoogd dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen I tot en met IV, omdat daarvoor een rechtsgrond ontbreekt. [gedaagde 2] heeft zich met betrekking tot deze kwestie gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
4.2.
[eiser] meent dat hij wel degelijk ontvankelijk is, omdat:
- hij niet met de beslissing heeft ingestemd,
- hij een spoedeisend belang heeft omdat de school in [woonplaats B] op 24 augustus 2020 begint (en die in [plaats 1] op 31 augustus 2020),
- WSS haar beslissing onvoldoende heeft onderbouwd,
- hij zich beroept op de analogie met andere juridische mogelijkheden die pleegouders wel hebben, op het EVRM en op het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
4.3.
Gelet op het aanvangstijdstip van de scholen in [woonplaats B] en [plaats 1] heeft [eiser] spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
4.4.
Het gezag over [minderjarige 2] berust uitsluitend bij WSS en daarbij hoort haar bevoegdheid tot inschrijving op een school. Hoe mooi het ook is dat deze pleegouders (al jaren) de zorg voor beide meisjes op zich nemen, de wet biedt hen geen rechtsingang om deze gezagsbeslissing aan te tasten. In deze situatie – eenhoofdig gezag – is bijvoorbeeld de geschillenregeling van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek niet van toepassing. Het al of niet instemmen door (pleeg)ouders met de gezagsbeslissing is niet bepalend voor het in stand laten van die beslissing.
4.5.
De WSS dient weloverwogen tot een gezagsbeslissing te komen die in het belang van het kind is. Daaronder wordt tevens begrepen de positie van het kind tegenover beide pleegouders. De voorzieningenrechter kan slechts ingrijpen als er sprake is van een evident onrechtmatig besluit van WSS jegens [eiser] .
4.6.
Getoetst aan deze maatstaf is van onrechtmatigheid geen sprake.
4.7.
Voorafgaand aan het besluit door WSS is gesproken met [minderjarige 2] , is overlegd en gecorrespondeerd met beide pleegouders en met de basisscholen. Het besluit is in de brieven aan [eiser] van 14 juli en 29 juli 2020 achteraf schriftelijk uitvoerig gemotiveerd. Hieruit komt naar voren dat [minderjarige 2] zelf graag naar de school in [woonplaats B] wil, omdat ze erbij wil horen (wat op de vorige school volgens haar niet zo het geval was omdat ze niet in het dorp woonde). Verder is de school op loop/fietsafstand van (een van) de ouders, wat voor elk kind van die leeftijd evident een voordeel is; de oude school was vanaf geen van beide pleegouders op loop/fietsafstand. WSS heeft rekening gehouden met de eerdere schoolwisseling en het feit dat [minderjarige 2] toen moeilijk kon aarden in de nieuwe omgeving. [naam] heeft per e-mail van 19 juli 2020 nog aan [eiser] geschreven dat de leiding van de nieuwe school haar ervan heeft overtuigd dat zij alles in huis hebben om [minderjarige 2] op onderwijsgebied de beste kansen te geven en dat is de doorslaggevende reden geweest om haar daar in te schrijven.
4.8.
Deze brieven van WSS bevestigen niet de stellingen van [eiser] dat
- er geen intrinsieke wens van [minderjarige 2] is om naar de school in [woonplaats B] te gaan,
- het onderzoek van de WSS naar de wenselijkheid van een schoolwissel
ondeugdelijk is, en dat
- de schoolwisseling slecht is voor [minderjarige 2] .
4.9.
Het kan zijn dat de omgangsregeling voor [eiser] lastiger zal worden en het klopt dat de schoolregio’s van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en daarmee de vakanties straks (deels) verschillend zullen zijn. Het is echter niet zo dat de omgang met [eiser] onaanvaardbaar bemoeilijkt wordt. En verschillen in schoolregio’s komen vaker voor als het ene kind op de basisschool zit en het andere op de middelbare school. Dat kan lastig zijn, maar is niet onoverkomelijk. De voorzieningenrechter geeft WSS in overweging om met de vakanties er rekening mee te houden dat de verhuizende ouder inschikkelijk dient te zijn bij het verdelen van de omgang tijdens de vakantie, zoals gebruikelijk bij verhuizingen na echtscheiding.
4.10.
De conclusie is dat de vorderingen I tot en met IV zullen worden afgewezen.
V. Het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator
4.11.
Beide gedaagden hebben betoogd dat de vordering onder V niet toewijsbaar is, omdat de rechter op grond van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek slechts een bijzonder curator kan benoemen in geval van een belangenstrijd tussen degene die met het gezag is belast en de minderjarige. Tussen WSS en [minderjarige 2] bestaat inderdaad geen belangenstrijd; dat wordt ook niet gesteld. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
De proceskosten zullen worden verrekend zoals gebruikelijk in dit soort zaken, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Hetgeen [gedaagde 2] heeft aangevoerd is niet voldoende om van deze hoofdregel af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
verrekent de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH