ECLI:NL:RBAMS:2020:4151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
13/023113-20 - 13/239681-19 - 13/157810-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, veroordeling voor vernieling en mishandeling met gevangenisstraf en voorwaardelijke taakstraf

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1980, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, vernieling en mishandeling. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/023113-20, 13/239681-19 en 13/157810-20 zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Ettalhaoui, vrijspraak bepleitte voor de poging tot doodslag.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de andere tenlastegelegde feiten, waaronder de mishandeling van zijn ex-vrouw en de vernieling van een liftdeur en voordeur. De verdachte had bekend dat hij zijn ex-vrouw had mishandeld en dat hij de liftdeur en meterkast had vernield.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid tot hulpverlening en de impact van de echtscheidingsproblemen. De rechtbank stelde ook bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter M.A.E. Somsen en de rechters H.E. Hoogendijk en C. Huizing-Bruil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/023113-20 (A), 13/239681-19 (B), 13/157810-20 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 4 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [adres 1] .
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Ettalhaoui naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt –kort gezegd– beschuldigd van
1
.poging tot doodslag van [persoon 1] , op 25 januari 2020 te Amsterdam
2. vernieling van een liftdeur, op 25 januari 2020 te Amsterdam
de mishandeling van zijn levensgezel [persoon 2] , op 28 april 2019 te Amsterdam
de vernieling van een voordeur en een meterkast, op 24 mei 2020 te Amsterdam
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag van zijn dochter [persoon 1] . Daarentegen kunnen de in zaak A onder 2, zaak B en C ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft zijn ex-vrouw mishandeld en een liftdeur, voordeur en een meterkast vernield.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de andere tenlastegelegde feiten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van zaak A, onder 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft op 25 januari 2020 zijn dochter opgepakt. Volgens verbalisanten was verdachte erg boos en heeft hij haar van een afstand van minimaal 2 meter, door de lucht, in de richting van verbalisante [verbalisant] gegooid. Deze verbalisante stond buiten bij de balustrade, in de buurt van de voordeur van de flatwoning waar verdachte stond, en het kind kwam terecht ter hoogte van haar borst. Dit gebeurde op de vierde verdieping van de flat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad erg boos op zijn ex-vrouw was, dat hij zijn dochter onder de oksels heeft gepakt en haar schuin naar de agente heeft gezwaaid, maar haar beslist niet heeft losgelaten voordat ze tegen de borst van de agente aankwam en deze haar vast had. Verdachte heeft verklaard dat de agente buiten op de galerij stond, op ongeveer een meter afstand van hem, toen hij zijn dochter naar haar toe zwaaide.
In het dossier ontbreekt een duidelijke situatietekening waaruit blijkt wie waar heeft gestaan, wat de afstand tussen verdachte en de agenten is geweest, hoe hoog de balustrade was en hoe hoog de dochter van verdachte volgens betrokkenen in of door de lucht is gegooid.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zijn dochter niets wilde aandoen.
Gelet op deze omstandigheden is er onvoldoende bewijs voorhanden waaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn dochter om het leven zou komen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door zijn handelen.
3.3.2
Het oordeel over het ten laste gelegde in zaak A onder 2, zaak B en zaak C
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaak A onder feit 2, het ten laste gelegde in zaak B en het ten laste gelegde in zaak C. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 28 april 2019 zijn ex-vrouw heeft mishandeld, dat hij op 25 januari 2020 een liftdeur heeft vernield en dat hij op 24 mei 2020 de meterkast behorende bij de woning van zijn ex-vrouw heeft vernield.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
(Zaak A.)
2. op 25 januari 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk, een liftdeur, toebehorende aan [woningbouwvereniging] heeft vernield door met zijn vuist tegen die liftdeur te stompen;
(Zaak B.)
op 28 april 2019 te Amsterdam, [persoon 2] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] aan de haren te trekken en met zijn vlakke hand en vuist meermaals op de wang en kaak en mond te slaan en stompen;
(Zaak C.)
op 24 mei 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en de stoppen en
bedrading van een meterkast behorende bij een pand, gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan [persoon 2] en/of woningcorporatie [woningcorporatie] , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 dagen, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 100 uren. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd een meldplicht, dat verdachte meewerkt aan een behandeling en dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De feiten komen allemaal voort uit de echtscheidingsproblemen van verdachte en zijn ex-vrouw. Verdachte heeft het locatieverbod overtreden omdat hij door zijn ex-vrouw werd getriggerd en hij zijn kinderen wilde zien.
Verdachte staat open voor hulpverlening. De raadsman heeft verzocht om de voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-vrouw door aan haar haren te trekken en haar in haar gezicht te stompen. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijke mishandeling nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee vernielingen waardoor schade is ontstaan. De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in een periode waarin verdachte en zijn ex-vrouw nog verwikkeld waren in naweeën van hun echtscheiding en perikelen rondom de omgangsregeling. Dit mag echter geen excuus zijn om strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit aan, mede ook omdat de kinderen van verdachte hier getuige van zijn geweest. Het is algemeen bekend dat kinderen die geconfronteerd zijn met huiselijk geweld daar langdurig nadelige gevolgen van kunnen ervaren.
Uit het strafblad van verdachte van 1 juli 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van het
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclasseringvan 4 mei 2020, opgemaakt door [persoon 3] Hieruit komt naar voren dat de reclassering van mening is dat het feit dat er veel conflicten hebben plaatsgevonden binnen de (ex-)relatie van cliënt en aangeefster, in combinatie met het feit dat zij vanwege de kinderen aan elkaar verbonden blijven, een risico-verhogende factor is. De reclassering schat de kans op recidive daarom in als gemiddeld tot hoog.
Uit het emailbericht van 4 augustus 2020 van [persoon 4] , werkzaam bij het
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, komt naar voren dat verdachte zijn afspraken nakomt, hij gestart is met zijn behandeling bij De Waag en hij inzicht heeft in zijn handelen. Verdachte staat nog op de wachtlijst voor een woonplek. De reclassering ziet gedurende het toezicht mogelijkheden om verdachte op het goede spoor te brengen en te houden. Geadviseerd wordt om verdachte een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag en een gedragsinterventie betreffende zijn middelengebruik op te leggen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De oriëntatiepunten van het LOVS zijn niet geschreven voor feiten die te zien zijn als huiselijk geweld.
Gelet op het recidiverisico zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen, zodat aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd.
Gelet op de ernst van de feiten is om te beginnen een straf gelijk aan het voorarrest passend. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting voor het overige af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij gestart is met een behandeling bij De Waag. De rechtbank acht het van belang dat verdachte de positieve ingezette lijn zal voortzetten. Om die reden zal de rechtbank naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen voorwaardelijke
gevangenisstrafmaar een voorwaardelijke
taakstrafopleggen van 60 uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2, in zaak B en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
2.

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

Zaak B
mishandeling
Zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd bij zijn toezichthouder van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering [adres 3] meldt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met mw. [persoon 2] zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van het adres [adres 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- moet meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit inhoudt meewerken aan diagnostiek en/of intelligentieonderzoek. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- moet deelnemen aan de leefstijltraining van Stichting Verslavingsreclassering GGZ of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving of middelengebruik, te bepalen door de reclassering;
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de voornoemde reclassering zolang deze instelling dit noodzakelijk acht.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft ophet -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]