ECLI:NL:RBAMS:2020:4243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
C/13/643169 / FA RK 18-821
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en rechtsgeldigheid huwelijk onder Marokkaans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit bezitten. De vrouw was eerder gehuwd met een andere man, met wie zij op 14 juni 1994 is gescheiden. De man en de vrouw hebben in 1993 een huwelijk gesloten, maar de vrouw stelde dat dit huwelijk niet rechtsgeldig was omdat zij nog gehuwd was met haar ex-man. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk tussen de man en de vrouw op 15 november 2000 in Amsterdam is gesloten en dat dit huwelijk rechtsgeldig is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam ontwricht was. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw het recht heeft om in de woning te blijven wonen voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding. De verzoeken van de man om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en om een convenant te laten vaststellen zijn afgewezen, omdat deze verzoeken niet zijn onderbouwd met voldoende bewijs. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw direct gebruik kan maken van haar recht om in de woning te blijven wonen, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/643169 / FA RK 18-821 (RT/SV)
Beschikking d.d. 2 september 2020 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 19 januari 2018;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- de correspondentie waaronder:
- het F9-formulier met bijlagen van 10 februari 2020 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 26 februari 2020 van de zijde van de vrouw;
- de e-mail van 3 maart 2020 van de zijde van de vrouw.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 maart 2020.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man en zijn advocaat;
- de vrouw en haar advocaat.
Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn nog de volgende stukken ingekomen:
- het F9-formulier met bijlagen van 19 mei 2020 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 19 mei 2020 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 23 juni 2020 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 16 juli 2020 van de zijde van de man.
1.4.
De – inmiddels - jongmeerderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
De vrouw is op 30 oktober 1990 gehuwd met [naam ex-man] (hierna te noemen: [naam ex-man] ). Het huwelijk tussen de vrouw en [naam ex-man] is door echtscheiding ontbonden op 14 juni 1994.
2.2.
Blijkens de “acte de mariage” zijn partijen in 1993 gehuwd.
2.3.
In het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie staat vermeld dat de man en de vrouw op 15 november 2000 te Amsterdam zijn gehuwd.
2.4.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.5.
Partijen hebben samen de volgende kinderen:
- [minderjarige 3] , geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1994;
- [minderjarige 4] , geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1996;
- [minderjarige 1] , geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 2000
- [minderjarige 2] geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 2002.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn tijdens de procedure meerderjarig geworden.
2.6.
Scheiding
2.6.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de man vraagt echtscheiding uit te spreken van het huwelijk gesloten op 15 november 2000 en de vrouw op haar beurt vraagt de echtscheiding uit te spreken van het huwelijk gesloten op 9 september 1993. Ter zitting is vervolgens de rechtsgeldigheid van het tussen partijen gesloten huwelijk ter sprake gekomen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.6.3.
De vrouw heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het in 1993 tussen partijen gesloten huwelijk een religieus huwelijk betrof, omdat de vrouw nog met [naam ex-man] was gehuwd en zij op dat moment geen rechtsgeldig huwelijk met de man kon sluiten. Volgens de vrouw blijkt ook uit de overgelegde geboorteaktes van de kinderen van partijen dat er op dat moment geen sprake was van een huwelijk tussen partijen. [minderjarige 3] is immers in eerste instantie aangemerkt als kind van [naam ex-man] . Na een procedure ontkenning vaderschap heeft de man [minderjarige 3] kunnen erkennen en werd zijn achternaam gewijzigd in [achternaam] . Ook [minderjarige 4] en [minderjarige 1] zijn door de man erkend, omdat er geen sprake was van een huwelijk tussen partijen. Partijen zijn vervolgens getrouwd op 15 november 2000 te Amsterdam. De vrouw heeft verzocht ten aanzien van dit huwelijk de echtscheiding uit te spreken.
2.6.4.
De man heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat, anders dan de vrouw betoogt, het huwelijk op 9 september 1993 geen religieus huwelijk betrof, maar een huwelijk ten overstaan van rechterlijke autoriteiten. Er is echter geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk, nu de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk op 9 september 1993 nog gehuwd was met [naam ex-man] . Het huwelijk is dan ook niet geldig en dient nietig te worden verklaard, aldus de man.
De man betwist dat partijen op 15 november 2000 in Amsterdam in het huwelijk zijn getreden. Op die datum is het in 1993 tussen partijen gesloten huwelijk in Nederland geregistreerd.
Rechtsmacht
2.6.5.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over de verschillende verzoeken.
Toepasselijk recht
2.6.6.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Rechtsgeldigheid huwelijk
2.6.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde huwelijksakte leidt de rechtbank af dat er geen sprake is van een religieus huwelijk. Op grond van artikel 10:31 lid 1 BW dient een buiten Nederland gesloten huwelijk te worden erkend, als dat huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond, rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Dit betekent dat de inhoudelijke toetsing van de geldigheid van het op 9 september 1993 gesloten huwelijk op grond van het Marokkaanse recht dient plaats te vinden. Naar Marokkaans recht is polygamie mogelijk, maar enkel indien het de man betreft die huwt terwijl hij al gehuwd is, zo volgt uit de artikelen 39 e.v. van de Mudawwana. Naar Marokkaans recht is er daarom geen sprake van een tussen partijen rechtsgeldig huwelijk gesloten op 9 september 1993. Dit betekent dat er ook geen sprake is van een huwelijk dat op grond van artikel 10:32 BW door de Nederlandse rechter erkend kan worden.
2.6.8.
Partijen verschillen van mening of zij op 15 november 2000 naar Nederlands recht een huwelijk hebben gesloten. Volgens de man is het (nietige) Marokkaanse huwelijk op die datum ingeschreven, terwijl de vrouw stelt dat partijen op die datum zijn gehuwd. De rechtbank volgt de vrouw in dezen. Er is een huwelijksakte overgelegd waaruit blijkt dat partijen op 15 november 2000 te Amsterdam zijn gehuwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit huwelijk rechtsgeldig gesloten.
Echtscheiding
2.6.9.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot echtscheiding van dit huwelijk, als op de wet gegrond, toewijzen.
2.7.
Woning
2.7.1.
Beide partijen hebben het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
Rechtsmacht
2.7.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
Toepasselijk recht
2.7.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
2.7.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek ingetrokken, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw als onweersproken zal toewijzen.
2.8.
Onderhoudsbijdrage
2.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek om een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen, ingetrokken. De rechtbank hoeft ter zake daarvan dan ook geen beslissing meer te nemen.
2.9.
Verdeling
2.9.1.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat het convenant deel zal uitmaken van de beschikking.
Rechtsmacht
2.9.2.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot de echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verdelingsverzoek.
Toepasselijk recht
2.9.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Er is niet gebleken dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Partijen hadden toen zij trouwden dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Partijen hebben hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland gevestigd. Op grond van artikel 4, lid 1 van het Verdrag is daarom het Nederlandse recht van toepassing. Partijen zijn derhalve gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen.
Inhoudelijke beoordeling
2.9.4.
De rechtbank overweegt dat partijen geen convenant hebben overgelegd. Ook hebben zij hun verzoeken niet gewijzigd in die zin dat een concrete vaststelling van een verdeling wordt verzocht. Het gevolg van één en ander is dat de rechtbank de verzoeken af zal wijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 15 november 2000;
3.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.3.
verklaart voormelde nevenvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 2 september 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.