In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 377.000 voor het kalenderjaar 2018. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, waarna de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 augustus 2020 was eiser aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. M.A. Boerhorst.
De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Eiser betoogde dat de woning op de waardepeildatum, 1 januari 2017, niet meer dan € 334.000 waard was. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn standpunt met een taxatierapport en verkooptransacties van vergelijkbare woningen. De rechtbank constateerde echter dat er gebreken waren in de taxatiematrix, zoals het gebruik van een vergelijkingsobject dat meer dan een jaar voor de waardepeildatum was verkocht.
Desondanks oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de objectkenmerken en de marktomstandigheden in Amsterdam erop wijzen dat een woning met de gegeven oppervlakte en kavel niet voor minder dan € 377.000 verkocht zou worden. Eiser's argumenten over onduidelijkheid in de informatievoorziening en oppervlaktegegevens werden verworpen, omdat de juiste oppervlakte in de bestreden uitspraak was vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg de heffingsambtenaar wel op om het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.