ECLI:NL:RBAMS:2020:4269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
13-137656-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan diefstal met geweld wegens onvoldoende bewijs

Op 19 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van het medeplegen van een diefstal met geweld van een geldbedrag en één of meerdere lachgastanks op 22 mei 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, gepleit voor vrijspraak, omdat hij niet overtuigd was dat de verdachte op de hoogte was van de gebeurtenissen. De verdachte bevond zich in de auto en was daar niet uitgestapt. De officier van justitie stelde dat het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte onvoldoende was, met uitzondering van de aangifte die geen steun vond in andere bewijsmiddelen.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Verstegen, heeft eveneens gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft het dossier bestudeerd en vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij het tenlastegelegde feit, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij medepleger of medeplichtige was aan de diefstal. De rechtbank volgde het standpunt van zowel de officier van justitie als de verdediging en oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen.

De benadeelde partij had een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding van € 500,-, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-137656-20
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf, van de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Verstegen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – verkort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich in Amsterdam op 22 mei 2020 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld van een geldbedrag en één of meerdere lachgastanks, subsidiair tenlastegelegd als medeplichtigheid.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak, omdat hij er niet van overtuigd is dat verdachte op de hoogte is geweest van wat er gebeurde. Verdachte zat in de auto en is er niet uit geweest. Dat verdachte gedaan zou hebben alsof hij een wapen bij zich had, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen dan de aangifte. Er is wel bewijs voor het aanpakken van enkele lachgastanks door verdachte, maar hieruit volgt volgens de officier van justitie geen medeplegen of medeplichtigheid aan de diefstal.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank maakt uit het dossier op dat verdachte bij het tenlastegelegde feit aanwezig was. Dat verdachte ook wist wat zich afspeelde en daarbij enige rol van betekenis heeft gehad, blijkt echter onvoldoende uit de aanwezige bewijsmiddelen. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van de officier van justitie en de verdediging. Zij is van oordeel dat voldoende wettig bewijs ontbreekt voor de conclusie dat verdachte de tenlastegelegde diefstal mede heeft gepleegd of hier medeplichtig aan is. De rechtbank acht zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde dan ook niet bewezen en zal verdachte vrijspreken.

4.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2020.