ECLI:NL:RBAMS:2020:4269
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan diefstal met geweld wegens onvoldoende bewijs
Op 19 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van het medeplegen van een diefstal met geweld van een geldbedrag en één of meerdere lachgastanks op 22 mei 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, gepleit voor vrijspraak, omdat hij niet overtuigd was dat de verdachte op de hoogte was van de gebeurtenissen. De verdachte bevond zich in de auto en was daar niet uitgestapt. De officier van justitie stelde dat het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte onvoldoende was, met uitzondering van de aangifte die geen steun vond in andere bewijsmiddelen.
De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Verstegen, heeft eveneens gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft het dossier bestudeerd en vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij het tenlastegelegde feit, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij medepleger of medeplichtige was aan de diefstal. De rechtbank volgde het standpunt van zowel de officier van justitie als de verdediging en oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen.
De benadeelde partij had een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding van € 500,-, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank op dezelfde dag.